De Cock en de dansende dood Albert Cornelis Baantjer Inspector De Cock #13 Een Amsterdamse rechercheur vindt bij een vermoorde jonge vrouw een peuter in een kast. De politie staat nu voor een dubbele taak: de moordenaar vinden en de herkomst van het kind achterhalen. Albert Cornelis Baantjer De Cock en de dansende dood 1 Het was een zwoele midzomeravond in Amsterdam. De hitte van de dag kleefde nog aan de gevels van de oude binnenstad. Gehuld in vreemde keelklanken, trok een eindeloze stoet toeristen over het brede trottoir van het Damrak. De duiven koerden hoog boven de keitjes van de Dam in de nissen van het Koninklijk Paleis en op de trappen van het monument zaten honderden hippe vogels, die zwijgend zogen aan zelfgedraaide stickies. Een jongeman tokkelde weemoedig op een gitaar. Een lang, zwartharig meisje danste op blote voeten. Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat bleef even staan en nam het tafereeltje in zich op. Het dansende meisje fascineerde hem. Ze droeg een witte open blouse en een veelkleurige rok, die tot haar enkels reikte. Gewillig volgde zijn oog de vloeiende bewegingen van haar slanke lichaam. Ze was mooi, vond hij, verleidelijk. Hij hoopte vurig, dat haar dans een uiting was van blijheid, levensvreugde, en niet kunstmatig was gewekt door een van de vele pepmiddelen, die de laatste tijd bij de jongeren zo populair waren. Hij had er velen zien afglijden, van het ene stimulerende middel naar het andere, steeds sterker, steeds gevaarlijker, tot ze waren opgeteerd en ze hun wrakke lichamen nog slechts met moeite voortbewogen. De oude speurder drong de sombere gedachte terug. Het dansende meisje fascineerde hem nog steeds, hield zijn blik gevangen. Ze scheen in haar bewegingen alles om zich heen te vergeten. Als in trance danste zij voort. Bezorgd vroeg De Cock zich af of de scherpe keitjes haar onbeschermde voeten niet kwetsten. De dans vergleed. Ze ging zitten en hijgde na. Uit een rugzak naast haar nam ze een tamboerijntje en tikte daarmee ritmisch tegen een opgestoken elleboog. Ineens scheen ze te merken, dat iemand haar bewegingen gadesloeg. Ze zwaaide het lange haar uit haar gezicht en keek omhoog. Haar blik ontmoette De Cock. Ze legde het tamboerijntje in haar schoot en bleef kijken, brutaal, bijna uitdagend. De grijze speurder weerstond een tijdje haar blik en liep toen glimlachend door. Na een honderd meter keek hij om. Hij zag hoe ze opstond, haar rugzak omgordde en in zijn richting kwam. De Cock slenterde langzaam verder. Hij hoopte dat ze hem zou inhalen, zodat hij haar nog eens kon zien, van dichtbij. Halverwege de beurs keek hij opnieuw om. Ze was wel iets dichter genaderd, maar scheen haar tred aan te passen bij zijn trage slenterpas. De Cock trok zijn brede schouders op, schold zichzelf uit voor sentimentele oude dwaas en stapte via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Hij grinnikte wat voor zich heen, zwaaide joviaal naar een dikke caféhouder en knipoogde sluiks naar een jong hoertje, dat zwengelend aan de hand van haar souteneur aan hem voorbij trippelde. Het dansende hippie was al bijna weer uit zijn gedachten verdwenen, toen hij over de blauwe uitgesleten stoep van het politiebureau stapte. In de gang naar de balie hoorde hij plotseling achter zich het gejaagde ritme van een versnelde ademhaling. 'Meneer De Cock?' Hij draaide zich om. Tegen het licht van de straat herkende hij haar silhouet, de contouren van het lange haar, de rugzak, de wat bollende rok. 'U bént toch… meneer De Cock?' De grijze speurder schoof zijn hoedje wat naar achteren en knikte. 'Met ceeooceekaa,' reageerde hij haast automatisch. Ze deed een stap dichterbij. Een moede glimlach gleed over haar gezicht. 'Sorry… ik ben u nagelopen. Ik durfde u op straat niet aan te spreken. Ziet u… ik wilde niet, dat anderen…' Ze aarzelde, maakte haar zin niet af. 'Hebt u even tijd voor mij?' De Cock maakte een wat stramme buiging. Zonder iets te zeggen, leidde hij haar langs de balie naar de opgang van de wenteltrap. Hij hielp haar de zware rugzak afnemen, vatte een draagbeugel en droeg hem naar boven. Ze volgde gedwee. In de grote recherchekamer zat de jonge rechercheur Vledder achter zijn schrijfmachine en ratelde aan een uitgebreid proces-verbaal. Toen de grijze speurder binnenkwam, liet hij zijn vingers rusten en wierp een blik op de klok. 'Je bent lang weggebleven.' De Cock gebaarde glimlachend naar het meisje achter hem. 'Ik werd opgehouden, door haar.' Ze stond in de deuropening. Hij zag nu voor het eerst dat ze blauwe ogen had en dat haar lippen iets waren aangezet in bleekroze. Paarse glitterstipjes lagen op haar wangen en voorhoofd. Het gaf aan haar gezicht een oosters tintje. Hij zette de zware rugzak neer en keek haar opnieuw aan. Hij schatte haar op twintig, tweeëntwintig jaar, maar besefte tegelijk dat het ongeregelde hippieleven de meisjes er vaak ouder deed uitzien, dan ze in werkelijkheid waren. Hij schoof met zijn voet de rugzak tegen de wand, ging in de stoel achter zijn bureau zitten en wenkte haar dichterbij. Ze aarzelde, bleef in de deuropening staan en wierp een schichtige blik in de richting van de jeugdige Vledder. De Cock zwaaide haar naar zich toe. Hij wees naar zijn jonge collega tegenover hem. 'Voor hem hoef je niet bang te zijn,' sprak hij vriendelijk, geruststellend. 'Hij mag gerust alles horen. Hij is mijn hulp en bijstand.' Hij lachte beminnelijk. 'Hij is te vertrouwen. Geloof me. Als het moet is hij zo zwijgzaam als het graf.' Ze kwam op haar blote voeten schuifelend naderbij en ging op de stoel naast zijn bureau zitten. Even scheen ze zich te bedenken, toen boog ze zich vertrouwelijk naar voren. 'Een graf,' sprak ze fluisterend. 'Dat is het. Daar gaat het om.' De Cock trok zijn wenkbrauwen op en ploegde rimpels in zijn voorhoofd. 'Een graf?' herhaalde hij vragend. Ze knikte traag. 'Ja, een graf… voor Colette. Ze kan zo niet blijven liggen.' De Cock slikte. Hij keek haar aan, het brede hoofd iets schuin. 'Wie… eh, wie is Colette?' Ze gebaarde wat vaag in de ruimte. 'Een meisje, uit Utrecht geloof ik. Ik trek al een paar maanden met haar op.' De Cock observeerde haar, scherp, onderzoekend. Hij vroeg zich af of ze schertste, of ze onder de invloed was van drugs en leed aan waandenkbeelden. 'En… en wat is er met Colette?' Ze keek hem aan. In haar blauwe ogen lag geen uitdrukking. Alleen haar mondhoeken trilden. 'Ze is dood,' zei ze hees. 'Dood… al twee dagen.' De Cock had wat moeite het te verwerken. 'Dood?' herhaalde hij na een tijdje. 'Ja.' De speurder krabde zich achter in de nek. 'En jij danste.' Het klonk bijna als een verwijt. Haar blik dwaalde weg. Ze liet haar hoofd iets zakken. 'Ik dans altijd… als ik zorgen heb.' Ze stapten vanuit het oude politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Vledder liep voorop, het attributenkoffertje in de hand. Achter hem slenterde De Cock met het meisje. Het was bijzonder druk in de Lange Niezel. Groepjes mensen verdrongen zich voor de etalages van de sexshops. Mannen spraken luidruchtig, opgewonden in vele talen. Vrouwen giechelden. Een dronken sloeber zocht zich botsend een weg naar een volgend café. De Cock liep in gedachten voort. Het rumoer ging aan hem voorbij. Ineens besefte hij, dat hij nog niet wist wie ze was, hoe ze heette. In de ban van haar vreemd verhaal had hij vergeten het haar te vragen. 'Hoe oud ben je?' begon hij voorzichtig. 'Eeuwen.' De grijze rechercheur blikte haar van terzijde aan. Haar antwoord prikkelde hem. 'Ik wil geen vaagheden,' reageerde hij scherp. Ze trok licht geërgerd haar schouders op. 'Twintig, misschien eenentwintig. Ik weet het echt niet. Ik heb in tijden geen verjaardag gevierd.' De Cock snoof. 'Maar je weet toch wel…' Hij stokte, liet het onderwerp varen. 'Hoe lang ben je in Amsterdam?' vroeg hij vriendelijker. 'Sinds mei van dit jaar.' 'En Colette?' 'Ook.' 'Waar heb je haar ontmoet?' Ze zwaaide met haar arm wat vaag voor zich uit. 'Aan de weg… bij het klaverblad van Hoevelaken. We stonden daar te liften.' De Cock knikte begrijpend. 'Waar kom jij vandaan?' 'Ik?' 'Ja.' Ze antwoordde niet direct, frommelde aan een kettinkje om haar hals. 'Eindhoven.' 'En hoe heet je?' 'Marianne… Marianne van Buuren.' Ze maakte een komisch gebaartje en glimlachte blij. 'Mijn vader noemde mij vroeger Bolletje Beer. Ik was nogal mollig, toen ik klein was.' Ze keek plotseling naar de oudere man op. Lichtjes twinkelden in haar blauwe ogen. 'Hoe noemden ze u vroeger, toen u klein was?' De Cock wreef over zijn breed gezicht. Het was een gebaar om tijdwinst. De plotselinge onbevangenheid van het meisje verwarde hem, wipte hem uit zijn evenwicht. 'Dat… eh, dat weet ik niet meer,' reageerde hij nogal nukkig. 'Het is zo lang geleden.' Ze lachte vrijuit. Vrolijk, opgewekt. 'Al word ik honderd, Bolletje Beer vergeet ik nooit.' De Cock keek haar van terzijde aan. Zijn gezicht stond ernstig. 'Je bent niet erg onder de indruk van Colettes dood,' stelde hij. De uitdrukking op haar gelaat versomberde. Als een gestraft kind boog ze het hoofd. Ze antwoordde niet. Aan het eind van de Korte Niezel gingen ze rechtsaf de Zeedijk op naar de Nieuwmarkt. Ze zochten zich daar een weg langs geparkeerde auto's, staken de drukke rijbaan over en liepen de Keizersstraat in. Het meisje vertraagde haar pas. Ze keek naar De Cock. 'Bent u wel eens high geweest?' vroeg ze. De oude speurder schudde het grijze hoofd. 'Niet zoals jij bedoelt, denk ik.' Ze beet op haar onderlip en knikte gelaten. 'Colette wel,' sprak ze hees. 'Colette was vaak high. Dat wilde ze ook. Ze had er alles voor over.' 'En jij?' Ze reageerde ineens fel. 'Ik niet. Ik moet die rommel niet. Ik wil geen slaaf zijn… van niets… van niemand.' Midden op de rijbaan bleef ze staan en staarde voor zich uit. De Cock volgde haar blik. De bouw van de metro had in de oude Keizersstraat vele gaten geslagen. Ze strekte haar arm uit en wees naar een duidelijk kraakpand, waarvan de gevel wat voorover hing. 'Daar,' zei ze vlak, 'daar is het.' De grijze speurder vatte haar bij de schouder en dwong haar voort te gaan. Ze hield zich stram. 'Ik ga niet mee,' sprak ze zacht, bijna fluisterend. De Cock ging voor haar staan en schoof het lange haar uit haar gezicht. Toen het licht van een lantaarn in haar ogen viel, las hij angst. 'Ben je bang?' vroeg hij verwonderd. 'Bang voor een dode?' Ze schudde traag het hoofd. 'Voor Colette niet.' 'Voor wie wel?' Ze antwoordde niet. De Cock drong opnieuw aan en sloeg zijn arm om haar schouders. Ze aarzelde. 'Ik blijf liever buiten.' Hij negeerde haar woorden. Hij duwde haar zachtjes vooruit. Na een paar passen bleef ze weer staan. 'Colette… ze krijgt een graf?' 'Daar was je toch voor gekomen?' Ze knikte en liep schuifelend door. De Cock hield haar bewegingen nauwlettend in het oog, bang, dat ze zou vluchten. Ze duwden de oude deur van het kraakpand open en bestegen de gammele trap. Het hout kraakte onder hun voeten. Op het portaal van de eerste verdieping bleef het meisje staan. 'Is het hier?' vroeg De Cock. Ze knikte vaag. Vledder drukte de deur open. Een zoete, weeë lucht walmde hen tegemoet. De jonge rechercheur scheen met zijn zaklantaarn naar binnen. In de hoek van het kamertje, bij het raam, lag op een goor matras een lichaam bedekt met vodden. De Cock stapte naderbij, bukte zich en trok de vodden weg. Het bleke gezicht van een nog jonge vrouw werd zichtbaar. Bloed kleefde in geronnen klonten aan het haar. Een brede wond liep in de lengterichting van het hoofd. De Cock kwam overeind. In een vlaag van woede en verbijstering greep hij de lantaarn uit de handen van Vledder en scheen daarmee het meisje in het gezicht. 'Ze is vermoord,' riep hij fel. 'Ze is niet gewoon gestorven.' Ze schudde bedaard het hoofd. 'Dat heb ik ook niet gezegd,' reageerde ze kalm. De Cock voelde hoe het bloed naar zijn hoofd steeg. Hij pakte haar wild bij de schouder en schudde haar heftig heen en weer. 'Ze is vermoord,' brulde hij. 'Begrijp je… vermoord.' De uitdrukking op haar knappe gezichtje veranderde. De ogen vernauwden. Het dromerige verdween. Haar fraaie lippen sloten aaneen tot een smalle lijn. 'Wat maakt het voor verschil?' Haar stem trilde van ingehouden emotie. Ze strekte haar hand naar de dode vrouw op de matras. 'Wat maakt het voor verschil nog… voor haar?' De Cock liet haar los. Zijn woede ebde weg. 'Voor mij,' zei hij loom, 'voor mij maakt het alle verschil van de wereld.' Hij wendde zich tot de jonge Vledder. 'Breng haar terug naar het bureau. Laat je koffertje hier. En waarschuw de meute.' 2 Met de zaklantaarn in de hand onderzocht De Cock elke vierkante centimeter van de vloer van het kamertje. Hij vond een smerige oude injectienaald, korsten verschimmeld brood, afgebrande lucifers en sigarettenpeuken. Op ongeveer een meter boven het hoofd van de dode zaten bloedspatten op de wand. Ze bedekten de I en de F van een slordig neergekwaste spreuk: THIS IS THE FIRST DAY OF THE REST OF YOUR LIFE. De Cock grijnsde met een scheve mond. Het was een bekende hippiespreuk: dit is de eerste dag van de rest van je leven. Hij had de spreuk gevonden op de wanden en muren van vrijwel alle kraakpanden die hij in de loop der jaren ambtshalve had bezocht. Hij richtte zijn lantaarn op het gezicht van de dode. Ineens overspoelde hem een golf van medelijden. Ze was jong nog, niet ouder dan vijfentwintig jaar. Het inbleke gezicht had lieve trekken. De dood deed daar geen afbreuk aan. Hij trok de vodden wat verder van haar af. Tot zijn verbazing bemerkte hij dat haar handen gevouwen waren op haar borst, devoot, als was zij in gebed. Buiten de afschuwelijke wond aan het hoofd, bood het geheel een vredige aanblik. De Cock sloot even de ogen, dwong zichzelf tot koele observatie. Ze was linkshandig, constateerde hij. De linker wijs- en middelvinger waren geel van de nicotine. Hij deed enige passen terug en bezag de situatie van een afstand. Het raam, de spreuk, de bloedspatten, het matras. Ze had kennelijk rechtop gezeten, toen de dodelijke slagen haar troffen. Daarna was ze schuin naar rechts weggezakt. Hij bekeek haar kleren, aandachtig, met een scherp oog voor het detail. Ze waren oud, vervuild, maar heel. Niet getornd of gescheurd. Er was geen sprake van een worsteling. De beide armen, tot de schouders zichtbaar, waren gaaf. Geen sporen van uiterlijk geweld. Ook de hals vertoonde geen schrammen of verkleuringen. De oude speurder wreef zich achter in de nek. Het was een vreemde moord. Waarom was dit meisje neergeslagen? Wat was het motief? Hij klemde zijn lippen op elkaar. Wat wist Marianne, die zo nadrukkelijk om een graf vroeg? Was zij hierbij betrokken? Hij besloot haar straks eens duchtig aan de tand te voelen. Buiten knarsten de remmen van een auto, gevolgd door het dichtslaan van een portier. Even later klonk het kraken van de gammele trap. De Cock deed de deur van het kamertje open en scheen in het gezicht van de baardige politiefotograaf. Van Wielingen duwde zijn hand weg en scheen met zijn eigen lantaarn door het kamertje. Het ovaal danste langs de wanden, bleef rusten op de matras met het bleke gezicht. De fotograaf grinnikte onbeschaamd. 'Je had charmant gezelschap, zie ik. Een lieflijk onderonsje met de dood.' Het klonk cynisch, spottend. De Cock keek hem aan. 'De dood,' zei hij bestraffend, 'is niet voor onderonsjes.' Van Wielingen lachte. 'Ben je nooit op een spiritistische seance geweest? Daar vliegen de geesten om je oren.' Hij zette zijn zware tas met een plof op de houten vloer en zocht naar zijn flits en Hasselblad. 'Heb je veel plaatjes nodig?' De Cock maakte een triest gebaartje. 'Een vies kaal hok. Wat valt hier te fotograferen? Een paar overzichtfoto's. Neem ook een paar duidelijke close-ups van het gezicht. Misschien heb ik ze nodig. Ik weet nog niet precies wie zij is.' Hij krabde zich nadenkend in de nek. 'Maak ook een plaatje van het geveltje buiten. Als ze het pandje de volgende week slopen, heb ik niets meer.' Van Wielingen knikte begrijpend. Er stopte een tweede wagen. De Cock liep naar het raam en keek naar buiten. Hij zag dokter Den Koninghe uitstappen. De altijd wat excentrieke lijkschouwer kwam hijgend het gammele trappetje op. De rechercheur liep hem op het portaaltje tegemoet. 'Goedenavond dokter,' riep hij hartelijk. De lijkschouwer liep hem brommend voorbij. 'Waar is het?' vroeg hij nors. De Cock scheen naar de dode op de matras. De oude dokter stapte door het kamertje en knielde bij haar neer. Hij bekeek het lichaam aandachtig. Al na een paar seconden keek hij schuin omhoog. 'Zij is dood,' stelde hij laconiek. De Cock glimlachte. 'Dat had ik al begrepen,' zei hij fijntjes. Hij hurkte naast de dokter. 'Kunt u nog iets zeggen over de oorzaak van de dood, het tijdstip van overlijden?' Dokter Den Koninghe gebaarde naar de gapende wond aan het hoofd. 'Die klap lijkt mij beslist dodelijk. Dokter Rusteloos zal je dat morgen bij de sectie zeker bevestigen.' Hij verschoof iets aan zijn metalen brilletje. 'En het tijdstip van overlijden?' Hij tilde de schouder van de dode iets op en keek naar de lijkvlekken laag in de nek. 'Ik schat zo,' zei hij met enige aarzeling, 'dat ze twee a drie dagen geleden is gestorven.' 'Bedankt.' Ze kwamen beiden overeind. De kleine dokter bleef voor de grijze speurder staan en blikte omhoog. 'Heb ik u al goedenavond gewenst?' De Cock trok een droef gezicht en schudde het hoofd. 'Nog niet, dokter.' De oude lijkschouwer maakte een grimas. 'Bij deze dan, bij deze.' Met een olijke trek op zijn gezicht liep hij het kamertje uit. Van Wielingen lachte luid. Zijn schrille lacht kaatste schaterend tegen de kale wanden. Hij verdraaide wat aan de lens, richtte zijn Hasselblad op de dode en schoot zijn eerste plaatje. Het felle blitslicht maakte De Cock een paar seconden blind. Rechercheur Vledder kwam het kamertje binnen. In zijn kielzog stapte de man van de Dactyloscopische Dienst. Frans Kreuger schudde De Cock hartelijk de hand. 'Heb je weer een lijk? Soms denk ik dat je er in grossiert.' Hij keek met een vies gezicht het kamertje rond. 'Wat een troep. Wat moet ik in dat oude krot zoeken?' De Cock keek hem vol onbegrip aan. 'Vingertjes,' zei hij simpel. Kreuger spreidde beide armen in een hulpeloos gebaar. 'Oké, oké,' zei hij wat kriegel. 'Maar al hadden ze hier de koningin vermoord…' De Cock trok zijn brede schouders op. 'Jij moet het weten,' zei hij berustend. 'Jij bent deskundig. Als jij denkt dat hier geen vingertjes te vinden zijn…' Hij maakte zijn zin niet af, draaide zich langzaam om. In de deuropening stonden twee geüniformeerde broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze hielden een brancard rechtop in hun midden. De oudste broeder wees naar de dode vrouw op de matras. 'Kan ze al mee?' De Cock stak afwerend een hand omhoog. 'Nog even… als de fotograaf klaar is.' Van Wielingen keek op. 'Van mij mag ze weg,' zei hij onverschillig. 'Ik heb hier alles gehad!' Hij wuifde naar de matras. 'Die paar close-ups van haar maak ik morgen wel in het sectielokaal.' De broeders schoven de brancard naast de matras en tilden de dode vrouw in het canvas. Ze spreidden een laken over haar uit, sjorden de riemen vast en droegen haar wiegend weg. Het peuterig portaaltje en de smalle trap vormden voor hen geen beletsel. Zonder enige moeite manoeuvreerden ze de brancard naar beneden. Na luttele seconden hoorde De Cock buiten de deuren van de ambulancewagen dichtklappen. Het geluid trof hem. Opnieuw viel zijn blik op de spreuk aan de wand; this is the first day of the rest of your life. Hij schudde het grijze hoofd en klemde zijn lippen op elkaar. Voor Colette niet, bedacht hij bitter. Voor haar geen rest en nooit meer een first day. Van Wielingen hing zijn tas aan zijn schouder en zwaaide tot afscheid. 'Je hebt ze morgenochtend, behalve de close-ups dan. Die komen een paar uur later.' De Cock wuifde. Ook Frans Kreuger borg zijn potten en kwasten op. 'Het is gewoon hopeloos,' verzuchtte hij somber. 'Het kleeft van de vettigheid.' Hij wees met een droef gezicht naar de smoezelige deurstijlen. 'Ik vraag mij af hoe lang het geleden is, dat hier voor het laatst een sopdoek overheen kwam.' De Cock grinnikte. Hij kende de meer dan propere echtgenote van Kreuger. 'Je moet je vrouw hier maar eens langs sturen,' zei hij gekscherend. De dactyloscoop schudde triest het hoofd. 'Ik houd het goede mens maar zoveel mogelijk buiten mijn werk. Weet ze veel? Ze denkt dat het voor iedereen alle dagen zondag is.' Hij duimde over zijn schouder. 'Als ik haar vertel dat er mensen in dit soort krotten leven, gelooft ze me toch niet.' Hij schudde de grijze speurder tot afscheid de hand. 'Morgen kom ik nog wel even terug, als het licht is. Dan loop ik alles nog even na.' De Cock knikte instemmend. 'Maak, als je wilt, ook een dactyloscopisch signalementje van het slachtoffer. Je weet het nooit. Misschien heb ik het nodig.' Frans Kreuger maakte een begrijpend gebaartje. 'Oké, als Van Wielingen morgen naar het sectielokaal gaat voor de close-ups, loop ik even met hem mee. Hoe laat komt dokter Rusteloos?' De Cock trok zijn schouders op. 'Dat weet ik niet. Ik heb nog geen contact met hem gehad. Maar dat zal wel in de middag worden.' Kreuger pakte zijn notitieboek en maakte een paar aantekeningen. 'Als ik haar signalementje heb, trek ik het nog even na. Misschien komt ze bij ons voor.' De Cock knikte traag, nadenkend. 'Je hebt kans, dat ze wel eens voor de Opiumwet is gepakt. Hou me in ieder geval op de hoogte.' Toen Frans Kreuger was vertrokken, keek de speurder nog eens het kamertje rond. Hij trachtte zich voor te stellen hoe het was geweest, dat moment, toen de moordenaar toesloeg. Het lukte niet best. Het beeld kreeg geen contouren. Het kale kamertje bood te weinig steunpunten voor zijn fantasie. Hij keek opzij naar de jonge Vledder. 'Heb je Marianne weggebracht?' 'Ja.' 'Zei ze nog wat onderweg?' 'Niets bijzonders. Ze vroeg of jij er wel eens een vriendinnetje op na hield.' 'Ik?' 'Ja.' De Cock streek met zijn hand langs zijn breed gezicht. 'Ze wilde zeker weten hoe gevoelig ik was.' 'Mogelijk. Ik heb haar gezegd, dat jij de keurigste huisvader was die ik kende.' 'Dank je.' Vledder lachte. 'Ze is me anders wel een juffie. Je had haar moeten horen hoe ze tekeer ging tegen de brigadier, toen die haar in de wachtkamer zette. Ze schreeuwde alle arrestanten wakker.' De grijze man schoof zijn onderlip naar voren. 'Ze zal toch met duidelijke verklaringen moeten komen,' zei hij scherp. 'Ze is tot nu onze enige getuige en ze…' Ineens stokte hij. Ergens was een gerucht, zacht, nauwelijks waarneembaar. Hij vatte Vledder bij de arm en deed zijn zaklantaarn uit. De jonge rechercheur hijgde. 'Wat is er?' vroeg hij gedempt. 'Daar is iemand.' 'Waar?' 'Hier… ergens.' Ze zwegen. Het donker van het kamertje omhulde hen. Ineens was het geluid er weer. Het kwam van rechts. Voorzichtig, balancerend op de ballen van zijn voeten, schoof De Cock in de richting van het geluid. Hij floepte zijn zaklantaarn weer aan. Voor hem was een kastdeur. Met een snelle beweging trok hij de deur open en scheen naar binnen. Laag, op de bodem van de kast, in een oude kartonnen doos met vodden, lag een kind. Het zwaaide met beide armpjes in de lucht, murmelde geluidjes en knipperde tegen het licht van de zaklantaarn. 3 Een paar seconden slechts was De Cock sprakeloos, toen bukte hij zich en tilde het kind uit de kartonnen doos. Voorzichtig nam hij het op de arm. Vledder keek grinnikend toe. 'Een jongetje,' stamelde hij wat verward. 'Een jongetje.' De Cock blikte hem van terzijde aan. 'Jouw biologische kennis verrast me.' sprak hij ernstig. Het kind op zijn arm begon te kraaien, luid, vrolijk. Vledder klapte in zijn handen en lachte vrijuit. 'Hij verstaat je,' riep hij verbaasd. 'Waarachtig, hij verstaat je.' De Cock nam het kind in beide handen en hield het een eindje van zich af. 'Hoe oud zal het zijn?' De jonge rechercheur trok zijn schouders op. 'Twee jaar? Ik heb er eerlijk gezegd niet veel verstand van. Heeft het al tandjes?' 'Tandjes?' Vledder gniffelde. 'Kinderen, weet je, worden nooit met een vol gebit geboren.' De Cock nam het kereltje weer op zijn arm en wurmde met een dikke vinger in het mondje. Hij knikte traag voor zich uit. 'Ik voel ze,' sprak hij ernstig. 'Van voren. Het zijn er al heel wat.' Hij nam zijn vinger terug, bukte zich en pakte een paar lappen uit de doos. Daarna gaf hij het ventje in handen van de jonge Vledder en wikkelde het zo goed mogelijk in de lappen. 'Avondlucht is gevaarlijk,' verduidelijkte hij. Vledder knikte bezorgd. 'Wat wil je er mee?' De Cock keek verbaasd naar hem op. 'Meenemen.' 'Naar het bureau?' 'Wat anders? We kunnen het kind hier moeilijk in de kast laten liggen.' 'En dan?' 'Wat bedoel je?' Vledder lachte wat zenuwachtig. 'We zijn geen crèche. Je kunt het niet op je bureau houden.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Nee,' zei hij peinzend. 'Je hebt gelijk. Dat kan niet.' Hij hield zijn hoofd wat schuin en krabde zich achter in de nek. 'Daar moeten we wat op vinden.' Hij scheen met zijn zaklantaarn door de kale kast. Daarna liet hij het licht nog eens langs de wanden en het plafond glijden. 'Leg het kind maar even terug in de doos. Als ik het van buitenaf goed heb gezien, is hier boven nog een verdieping. Daar zijn we nog niet geweest.' Vledder zakte door een knie en zette het jochie voorzichtig neer. Op het moment, dat hij het kind losliet, begon het te krijsen. De Cock keek vanaf de hoogte toe. 'Je bezeert hem.' zei hij streng. 'Ik doe niets.' 'En hij huilt?' Vledder kwam uit zijn gebukte houding omhoog. 'Hij wil niet meer in de kast.' De Cock gaf zijn lantaarn aan de jonge rechercheur. 'Hier, ga jij maar even boven kijken. Ik blijf wel zolang bij hem.' Vledder stoof weg. Al na een paar minuten was hij terug. 'Leeg… daar is niemand. Kale balken. De hele vloer is weggebroken.' De Cock knikte begrijpend. Hij nam het jochie voorzichtig op en liet het tegen zijn schouder leunen. Langzaam verliet hij het kamertje. Bijgelicht door Vledder zakte hij langs het gammele trappetje naar beneden. Het was stiller op straat dan een paar uur terug. Op de Nieuw-markt, bij het bronzen beeld van de Spaanse Brabander, stond een enkele taxi. De anders zo drukke Zeedijk was verlaten. Slechts uit een enkele kroeg klonk rumoer. Via de Molensteeg liepen ze naar de Achterburgwal. Op de brug naar het Oudekerksplein stond een groepje vrouwen. De Cock liep snel door, bang het middelpunt te zullen vormen van een stel vertederde hoeren. Hij kende hun sentimenten, hun bijzondere genegenheid voor jonge kinderen. Een van hen riep de grijze speurder na. De Cock herkende de stem van Zwarte Jossie en versnelde zijn pas. In het oude politiebureau, voor de balie, stonden enkele dienders met een arrestant. Ze keken wat vreemd naar De Cock en het in lappen gewikkelde kind. Toen de wachtcommandant hem in het oog kreeg, kwam hij vanachter zijn dienstboek omhoog. 'Ik ben blij, dat je er bent,' zei hij opgelucht. Hij duimde naar de wachtkamer. 'Ze wil er uit.' De Cock knikte bedaard. 'Ze zal toch nog even geduld moeten hebben,' sprak hij gelaten. De wachtcommandant liep op hem toe en monsterde het kind op zijn arm. 'Hoe kom je daar aan?' De Cock keek om zich heen en zag hoe de dienders met hun arrestant nieuwsgierig dichterbij schuifelden. 'Gevonden,' zei hij simpel. Zonder verdere uitleg stoof hij de balie voorbij en ging de trap op. Vledder volgde. In de recherchekamer schoof rechercheur De Cock een schrijfmachine opzij en legde het kind voorzichtig op een bureau. Hij nam de lappen weg en bekeek het van alle kanten. Een stevig gebouwd kereltje, stelde hij vast, met een melkblanke huid, blond haar en helblauwe ogen in een vriendelijk gezichtje. Het droeg een wit glansgaren truitje… verder niets. Lichamelijk zag het kind er patent uit, mollig, goed doorvoed. De speurder boog zich naar het kereltje toe. De diepe vouwen van zijn breed gezicht lagen in een beminnelijke plooi. 'Waar is mammie?' vroeg hij. Het jochie kraaide en zwaaide met een open handje. 'Mammie weg.' De Cock glimlachte. Het kereltje vertederde hem. 'Waar is pappie?' 'Pappie weg.' 'Waar is oma?' 'Oma weg.' 'Waar is opa?' 'Opa weg.' De jonge Vledder achter hem lachte luid. 'Alles weg,' schertste hij.' Alles weg.' De Cock ging onverstoorbaar verder. 'Waar is broertje?' vroeg hij vriendelijk. Het kind reageerde niet. 'Waar is zusje?' Er gleed een glimlach langs het mondje van het kind, maar in de blauwe ogen lag onbegrip. De Cock wachtte even, tikte speels met een vinger op een rossig wangetje. 'Waar is mammie?' begon hij opnieuw. Het ventje reageerde verward, verschrikt. 'Mammie weg.' Het klonk niet als de vorige keer. Er was nu een duidelijke ondertoon van onbehagen, angst. 'Mammie weg,' herhaalde hij. 'Mammie weg.' Vledder schudde afkeurend het hoofd. 'Je moet ophouden. Je maakt het kind bang.' De Cock draaide zich naar de jonge rechercheur. Zijn gezicht stond ernstig. Diepe rimpels lagen op zijn voorhoofd. 'Haal Marianne naar boven.' Toen Vledder de kamer uit was, boog hij zich opnieuw over het kind en probeerde het nog eens. 'Waar is pappie?' vroeg hij lief. Het kereltje trok een lip en begon zacht te huilen. 'Pappie weg… pappie weg.' De Cock zuchtte diep. Hij nam het jochie van het bureau en zette het op de vloer. Met een vingertje in de mond keek het angstig rond. Het deed een paar onzekere pasjes en plofte toen op zijn blote billen. De Cock schoot geschrokken toe. Een moment keek het kind beduusd voor zich uit, toen begon het te brullen, luid, indringend. De Cock tilde het kind haastig op en maakte sussende tutgeluidjes. Het hielp niet. Integendeel. Het kereltje schakelde over op een groter volume. Ineens schoot de deur van de recherchekamer open. Met een wilde blik in haar ogen stormde Marianne van Buuren toe en nam het kind van hem af. Het kereltje bedaarde onmiddellijk. 'Wat hebben ze je gedaan?' vroeg ze sussend. 'Wat hebben ze je gedaan?' Ze keek naar De Cock op, fel, beschuldigend. 'Waarom heb je hem niet in de kast in zijn doos gelaten?' De oude man negeerde de opmerking. Hij wees met uitgestoken vinger naar het jochie op haar arm. 'Jouw kind?' Marianne antwoordde niet. Ze wiegde het kereltje in een zoete cadans. 'Is het kind van jou?' drong De Cock aan. Ze schudde heftig het hoofd. 'Van Colette.' 'Was Colette getrouwd?' 'Nee.' 'Wie is de vader?' Ze stak haar kin omhoog. In haar blauwe ogen lag een uitdagende blik. 'Is dat belangrijk?' De Cock haalde wat nonchalant zijn schouders op. 'Kinderen hebben een vader,' sprak hij gelaten. Ze stapte op hem toe. 'Bonny niet, Bonny heeft alleen een verwekker.' De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit. 'Goed, goed,' zei hij berustend. 'Wie is dan de verwekker?' Ze schudde haar hoofd en grijnsde verachtelijk. 'U… u kunt alleen maar steriel denken, is het niet?' Ze streek met de rug van haar vrije hand langs haar neus en snoof. 'Rechercheur.' Het klonk smalend. 'Wettig beschermer van de burgerlijke moraal.' Ze pauzeerde even, ademde diep. 'Wat weet u ervan? Kunt u zich voorstellen dat een meisje met een man meegaat alleen… alleen omdat ze wat warmte wil?' De grijze speurder keek haar aan. 'Dat,' zei hij kalm, 'kan ik mij voorstellen.' Ze streek over het hoofdje van het kind. 'Colette wilde wat warmte.' De Cock knikte begrijpend. Hij pakte een stoel en zette die voor haar neer. 'En toen kwam Bonny?' Ze ging met het kind zitten en trok wat onverschillig haar schouders op. 'Hij kwam, ja.' 'Waar?' Ze keek naar hem op, verward, onzeker. 'Waar?' herhaalde ze vragend. De Cock knikte. 'Waar werd Bonny geboren?' Ze aarzelde even en streek met haar tong langs haar droge lippen. 'Dat… eh, dat weet ik niet. Colette heeft het mij nooit verteld.' De Cock hield zijn hoofd wat schuin en keek haar onderzoekend aan. 'Waarom bleef Colette niet bij haar ouders?' Marianne reageerde ineens fel. Ze snoof opnieuw. 'Ouders.' Het klonk als een vloek. Al haar verachting lag in dat ene woord. 'Als een kind toevallig goed terechtkomt, slaan ze zich hooghartig op de borst. Maar als hun zogenaamde opvoeding faalt, jagen ze hun mislukte producten het huis uit.' De Cock wreef over zijn breed gezicht. Hij voelde weinig voor een debat over de pedagogische kwaliteiten van sommige ouderparen. Het meisje leek hem geen objectieve gesprekspartner. 'Colette,' stelde hij voorzichtig, 'kreeg dus een kind en verliet Utrecht.' Marianne maakte een moedeloos gebaartje. 'Zo, zo zal het wel geweest zijn.' 'Had Colette het kind bij zich, toen je haar op de weg bij Hoevelaken ontmoette?' Marianne knikte. 'Ze droeg Bonny in een zak op haar rug.' 'Sindsdien zijn jullie bij elkaar gebleven?' 'Ja. Min of meer toevallig. We kregen een lift naar Amsterdam en trokken samen in dat kraakpand aan de Keizersstraat. We hoorden van jongens bij het monument, dat daar nog een kamer was.' 'Waar leefden jullie van?' Ze verschoof iets op haar stoel en grinnikte vreugdeloos. 'Stelen, gewoon stelen. In winkels, warenhuizen en supermarkten.' 'Zijn jullie nooit gepakt?' Er gleed een moede glimlach over haar gezicht. 'Een keer. In de Bijenkorf. We hadden gelukkig nog niet veel. Toen hebben ze ons laten gaan.' 'En leverde het genoeg op?' 'Wat?' 'De diefstallen?' 'Niet altijd. We namen ook 's avonds wel eens een mannetje mee.' 'Tegen betaling?' Ze liet het hoofd iets zakken. Het lange haar viel als een gordijn om het hoofdje van het kind. 'Alleen als de nood erg hoog was.' 'Wie zorgde voor Bonny?' Marianne van Buuren bracht haar hoofd weer omhoog en toonde het ovale gezicht met de blauwe ogen. 'Ik… ik zorgde voor Bonny. Vooral de laatste weken, toen Colette steeds meer verslaafd raakte aan de heroïne.' Er gleed een traan op haar wang. Ze zette het kind op de rand van het bureau en wreef met de rug van haar hand langs haar ogen. 'Het geeft toch niet. Ze was toch gestorven, Colette… morgen, overmorgen, volgende week. Ze ging hard achteruit. Je kon het zien. De dood had haar al getekend. Zijn schaduw lag op haar gezicht.' De Cock beluisterde de toon, de manier waarop zij sprak en zocht naar oprechtheid. Het viel hem moeilijk het verdriet van het meisje te analyseren. Haar reacties waren vreemd, anders. 'Iemand sloeg haar de hersens in,' zei hij scherper dan zijn bedoeling was. Ze staarde langs hem heen in het niets. 'Het was twee dagen geleden,' zei ze zacht. Ze weifelde even, dacht na. 'Drie, denk ik, ja, drie. Ik kwam thuis. Ik had wat brood en worst… en een doos van die koeken voor Bonny. Colette lag op de matras, scheef tegen de muur. Er was bloed op haar gezicht, op haar hoofd. Ik zette de boodschappen neer en liep op haar toe. Colette… zei ik… Colette. Ze had haar ogen wel open, maar ze keek niet meer. Er was geen licht, geen leven. Ik begreep toen, dat ze dood was. Ik raakte helemaal in de war. Ik ben naast haar op de matras gaan zitten, heb haar hand vastgehouden en heb gebeden… het Onze Vader, wat ik er nog van kende.' Ze zweeg even. Haar blauwe ogen vulden zich opnieuw met tranen. 'Hoe lang ik zo naast haar heb gezeten, weet ik niet meer. Toen het donker werd, heb ik haar neergelegd. Ik sloot haar ogen, veegde het bloed uit haar gezicht en vouwde haar handen.' 'En toen?' Ze keek op. Haar blik kwam uit het niets terug. 'Ik heb Bonny een paar koeken gegeven.' Ze streek het kereltje over het blonde haar. 'Hij was zo lief. Hij begreep het, echt, hij begreep wat er met Colette was gebeurd. Ik heb hem in zijn doos gelegd. Pas toen hij sliep, heb ik mijn tamboerijntje gepakt en ben de straat op gegaan.' 'Om… eh, om te dansen.' Ze knikte traag. 'Om te dansen. Begrijpt u… dat moest ik. Het was voor mij de enige manier… om terug te komen, tot mijzelf. Ik weet niet meer wat ik die nacht heb gedaan. Ik denk, dat ik alleen maar heb gelopen en gedanst. Toen het weer licht werd ben ik teruggegaan om Bonny te verzorgen. Colette lag heel vredig op de matras te slapen. Ze was mooi, vond ik, mooier dan ik haar ooit had gekend. Ik heb de hele verdere dag bij haar gezeten, op een kussentje op de vloer. Pas toen de avond viel, ging ik weg. De dag daarop was ik er weer.' 'Er kwam niemand anders?' 'Nee.' 'Waarom ging je niet naar de politie?' 'Ik was nog niet klaar.' 'Waarmee?' 'Met haar dood. Ik had het nog niet verwerkt. Het begrip bleef weg. Het wilde niet tot mij doordringen. Na twee dagen besefte ik, dat het wel heel lang kon duren. Daarom wil ik voor haar een graf.' De grijze speurder wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. Het was een duidelijk gebaar van vermoeidheid. 'Heb je enig idee,' vroeg hij loom, 'waarom ze werd vermoord?' Ze blikte naar hem op. 'Vraag het haar moordenaar.' De Cock keek haar verbijsterd aan, peilde de uitdrukking op haar gezicht. Er was iets in haar stem dat hem waarschuwde, dat hem dwong waakzaam te zijn. 'Jij kent hem?' vroeg hij verbaasd. Ze knikte nauwelijks merkbaar. 'De man die de koala meenam.' 'Koala?' 'Bonny's beertje.' 4 Vledder klapte met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd. 'Die griet is gek!' riep hij hartstochtelijk. 'Stapelgek. Ik heb nog nooit zo'n mal portret meegemaakt.' De Cock plooide zijn lippen tot een tuitje. 'Ik geloof,' zei hij bedachtzaam,'dat Marianne van Buuren veel intelligenter is dan wij denken. Haar gedachtegang voltrekt zich niet volgens het patroon dat ons vertrouwd is, daarom doet ze wat vreemd aan.' Vledder snoof. 'Wie gaat er nu als een vriendin vermoord is 's nachts met een tamboerijntje de straat op om te dansen?' De Cock maakte een lichte schouderbeweging. 'Sommigen zoeken vergetelheid voor hun verdriet in de drank, anderen dansen.' Vledder schudde het hoofd. 'Het is een bijzonder meisje, en dan druk ik mij heel vriendelijk uit. Zou majoor Bosschaert haar opnemen?' De Cock knikte voor zich uit. 'Voorlopig wel. De majoor heeft het mij beloofd. Er is altijd wel een plaatsje in het Goodwill Centrum vrij.' Hij glimlachte. 'Het Leger des Heils is van ouds een bron van barmhartigheid.' De jonge rechercheur wees naar het kind, dat midden op een van de bureaus in een oude regenjas van De Cock lag te slapen. 'Wat doen we met Bonny?' 'Die brengen we naar de zusters in de Warmoesstraat.' Vledder keek hem niet-begrijpend aan. 'Zusters… welke zusters?' De Cock maakte een wijds gebaar. 'Mijn meest dierbare vriendinnen, Zuster Augustinessen van Sint Monica. Men hoort niet zoveel van hen. Ze timmeren niet zo aan de weg. Maar ze doen veel en goed werk in de buurt. Ik heb nog nooit tevergeefs een beroep op hen gedaan.' 'Nemen ze kinderen op?' 'In een bijzonder geval, zoals dit, zeker. We zullen uiteraard de familierelaties van Colette Maesen moeten nagaan. En dan spreekt verder de voogdijraad nog een hartig woordje mee.' De jonge rechercheur liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. 'We zijn er mooi klaar mee. Een jong kind. Een verknipte getuige. En een moord zonder motief.' De Cock keek op hem neer. Het hoofd een beetje schuin. 'Wie zegt dat?' Vledder knikte met een strak gezicht. 'Zonder motief,' herhaalde hij. 'Geloof jij dan dat Colette werd vermoord om een koalabeertje?' De Cock gebaarde wat vaag voor zich uit. 'Het zou een motief kunnen zijn.' Vledder grijnsde breed. 'Een paar gulden handel.' In zijn stem klonk een zoet sarcasme. 'De warenhuizen liggen vol met die beertjes. In elke speelgoedwinkel kun je ze krijgen.' De Cock wreef zich achter in de nek. 'Misschien,' zei hij wat traag, 'misschien was het de moordenaar helemaal niet om het beertje te doen.' Vledder keek hem onthutst aan. Zijn ogen werden plotseling groot. Een dwarse denkrimpel ontsierde zijn voorhoofd. Met een ruk kwam hij uit zijn stoel overeind. 'Heroïne,' mompelde hij hees. 'Natuurlijk… heroïne. Er zat heroïne in het beertje.' Hij liep op zijn collega toe. 'Colette gebruikte heroïne. Begrijp je? Ze was eraan verslaafd. Ze kon het normaal niet kopen. Daar had ze geen geld voor. Wat moest ze dus doen om aan heroïne te komen?' 'Handelen.' De jonge rechercheur knikte nadrukkelijk. 'Juist, handelen. En om te handelen heb je een voorraadje nodig, een voorraadje dat je niet open en bloot bij je kunt hebben, dat je moet verbergen.' Hij staarde hijgend voor zich uit. 'In een koalabeertje…' De Cock trok een ernstig gezicht. 'Het is inderdaad een redelijke mogelijkheid,' zei hij instemmend. 'We zullen morgen aan Marianne van Buuren vragen hoe Colette aan haar heroïne kwam en… welke relaties zij in de drugswereld had.' Vledder gebaarde wild. 'Dat is het,' riep hij enthousiast. 'Dat is het motief. Geloof me, heroïne. Wat voor reden zou men anders hebben om een arm hippiemeisje te vermoorden?' Voordat De Cock kon antwoorden, vloog de deur open en stormde een zware vrouw de recherchekamer binnen. Met een rood gezicht kwam ze op de grijze speurder toe. De Cock herkende haar direct. Het was Josefine van de Kraaienberg. In de buurt van de Walletjes beter bekend als Zwarte Jossie. Hij pakte een stoel en zette die voor haar neer. 'Ga zitten,' zei hij vriendelijk. 'Wat kan ik voor je doen?' Haar hoog opgebonden boezem deinde heftig. 'Ik kon niet eerder komen. Ik had nachtvolk.' Ze veegde met een zakdoekje langs haar bezweet gezicht. 'Een lastig mannetje. Veel noten op zijn zang en weinig poen.' De Cock knikte begrijpend. 'En?' Ze wees naar de slapende Bonny op het bureau. 'Ik zag je lopen met het kind. Ik riep nog naar je.' De Cock maakte een droef gebaartje. 'Ik heb je niet gehoord,' loog hij. 'Heb je het eindelijk afgenomen?' De rechercheur keek haar schuins, onderzoekend aan. 'Afgenomen?' 'Natuurlijk, het is toch een schande.' 'Wat?' Ze zwaaide verbolgen in de ruimte. 'Die vieze meiden. Ze lopen al weken met het kind te leuren.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Leuren?' vroeg hij verbaasd. Zwarte Jossie knikte heftig. Haar ronde gezicht trilde van verontwaardiging. 'Ze hebben het schaap al aan een paar vrouwen te koop aangeboden.' Rechercheur Vledder pakte zijn notitieboek en schraapte zijn keel. 'Colette Maesen,' las hij hardop, 'werd vierentwintig jaar geleden in Utrecht geboren. Ze was het tweede kind in een gezin met redelijke verhoudingen. Vader, nu gepensioneerd, was machinist bij de Nederlandse Spoorwegen. Moeder, een weinig ontwikkelde vrouw, was voor haar huwelijk als interieurverzorgster werkzaam in een warenhuis. Na haar basisopleiding ging Colette naar het atheneum. Ze was net zeventien jaar toen ze wegens wangedrag van school werd gestuurd. Ze zocht en vond een baantje bij een uitzendbureau. Het werk beviel haar niet. Ze kreeg moeilijkheden in de werksfeer. Ook thuis ontstonden strubbelingen. Twee maanden nadat ze van school was gestuurd, liep ze van huis weg. Er volgde een verzoek tot opsporing door de ouders. Twee jaar later — ze woonde toen op kamers — werd ze voor winkeldiefstal, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een maand gevangenisstraf onvoorwaardelijk.' De jonge rechercheur klapte zijn boekje dicht. 'Dat is alles. Daarna zijn er geen meldingen meer.' De Cock keek zijn collega bewonderend aan. 'Hoe kom je aan zoveel inlichtingen?' Vledder wees met een hautain gebaartje naar de telefoon. 'Ik heb gebeld met de kinderpolitie in Utrecht. Er werkt daar een collega, met wie ik samen op de rechercheschool ben geweest. Hij vertelde mij dat er een paar rapporten over Colette Maesen zijn opgemaakt na enkele gevallen van weglopen. Sinds ze op het atheneum in contact kwam met drugs, ging het mis. Tot die tijd was ze, net als haar oudere zuster, een brave leerlinge met redelijke resultaten.' De Cock plukte aan zijn onderlip. 'En de oudere zuster is normaal geslaagd?' 'Ja. Heel goed zelfs. In een van de gezinsrapporten wordt ze bijzonder intelligent genoemd.' De Cock knikte. 'De tweede ontspoord. Een bekend beeld. Het komt vaker voor. Wist men nog iets over haar relaties met mannen?' Vledder schudde het hoofd. 'Colette verkeerde al vroeg in wat men "hippiekringen" zou kunnen noemen. Van enige min of meer vaste verbindingen was niets bekend. Er zijn geen namen vermeld.' 'Leven haar ouders nog?' 'Zeker. Beiden. Ze zijn in de zestig.' De Cock staarde peinzend voor zich uit. 'Wanneer komt dokter Rusteloos?' 'Om drie uur vanmiddag.' 'Laat de ouders dan vanmorgen nog komen. De herkenning kunnen we beter voor de sectie doen. Misschien ziet ze er daarna niet zo gaaf meer uit. Vraag of ook de oudere zuster meekomt. En als het kan een niet-familielid, die Colette heeft gekend.' Vledder raadpleegde zijn horloge. 'Twaalf uur, vanmiddag, schikt je dat?' De Cock knikte instemmend. Hij ging in zijn stoel achter zijn bureau zitten en leunde achterover. 'Wanneer werd Bonny geboren?' De jonge rechercheur trok zijn schouders op. 'Bij het bevolkingsregister in Utrecht was dat niet bekend,' zei hij somber. 'Ze werd drie jaar geleden uitgeschreven naar Amsterdam.' De Cock keek verbaasd op. 'Amsterdam?' Vledder zocht tussen de papieren op zijn bureau. 'Ik heb het hier ergens… Sint Jacobsstraat 112.' 'En, heb je dat al nagetrokken?' Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Zover ben ik nog niet gekomen.' De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. De jonge rechercheur nam de hoorn op en legde hem vrijwel direct weer op het toestel terug. Hij blikte naar zijn oudere collega. 'De commissaris, hij wil je spreken.' Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van het politiebureau aan de Warmoesstraat wenkte met een slanke hand. Zijn lang smal gezicht straalde van welwillendheid. 'Ga zitten, De Cock,' sprak hij opgewekt, vriendelijk. 'In de Keizersstraat… die moord op dat hippiemeisje, heb jij in behandeling?' De Cock knikte. 'Colette Maesen.' De commissaris keek wat verstrooid op. 'O… Colette Maesen, heet ze zo.' De Cock plukte aan zijn neus. 'Colette met een C en Maesen met ae.' De commissaris noteerde de naam. 'Ze was een verslaafde?' 'Heroïne.' 'Er zijn geen complicaties te verwachten?' De Cock keek op. In zijn grijze ogen lag een blik van onbegrip. 'Hoe… eh, hoe bedoelt u?' vroeg hij achterdochtig. De commissaris maakte een vaag gebaartje. 'Stukken in de pers… moeilijkheden met de familie. Je begrijpt me wel.' Hij plooide zijn lippen. 'Het is in feite niet zo ongewoon,' sprak hij geringschattend. 'Het gebeurt wel meer dat een verslaafde dood in een kraakpand wordt aangetroffen.' De Cock slikte. 'Het is moord.' De commissaris knikte instemmend. 'Zeker, en er moet ook een onderzoek komen.' Hij glimlachte charmant. 'Maar ik zou het niet te ingewikkeld maken. Het onderzoek kan in een paar dagen bekeken zijn. We hebben tenslotte nog belangrijke zaken lopen.' De Cock kneep zijn ogen halfdicht. Hij voelde de weerstand in hem bruisen, maar bedwong zich. 'Deze moord is niet belangrijk?' vroeg hij ijzig. 'De dood van een onbetekenend hippiemeisje is niet de moeite waard?' De commissaris kwam uit zijn stoel overeind. 'Zo heb ik dat niet geformuleerd, De Cock,' sprak hij streng. De rechercheur schudde traag het hoofd. 'Zo niet… dat doe ik nu voor u… ter wille van de duidelijkheid.' Hij grijnsde. 'U wilt toch niet, dat er tussen ons misverstanden bestaan?' Op de vale wangen van de commissaris verschenen blosjes. Zijn handen trilden. 'Ik ben van jouw sarcasme niet gediend. De Cock,' riep hij opgewonden. De grijze speurder maakte een berustend gebaartje. 'Dat vermoedde ik al,' sprak hij lijzig. Hij stond op. 'Tenzij u verder nog belangrijke mededelingen heeft, er zit nogal wat werk aan een moord.' De commissaris beefde van woede. Hij strekte zijn arm in de richting van de deur. 'Eruit!' brieste hij. De Cock ging. 5 Vledder keek hem hoofdschuddend aan. 'Was het weer zover?' vroeg hij lachend. 'Je moet lief zijn voor de commissaris. Lief, begrijpend en onderdanig. Dat staat ook duidelijk in je ambtsinstructie.' De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn neus en snoof. 'Omdat het een arm hippiemeisje is, waar toch geen hond naar omkijkt, moet het onderzoek maar in een paar dagen bekeken zijn.' In zijn stem trilde pure verontwaardiging. Hij schudde krachtig het hoofd en klemde zijn lippen op elkaar. 'Nee… ik zal de moordenaar van Colette Maesen vinden, al kost het me een jaar.' De jonge Vledder keek in het hem zo vertrouwde gelaat en zag dat het ernst was. 'Ik ben het met je eens.' Hij gebaarde met zijn hoofd. 'In het verhoorkamertje zit al een tijdje een vrouw op je te wachten. Ene Hendrika Biervliet.' 'Schele Riek?' Vledder grinnikte wat schaapachtig. 'Dat weet ik niet. Ze is inderdaad wat loenzig. Ze zei, dat Zwarte Jossie haar had gestuurd.' De Cock stond van zijn stoel op en slenterde door de recherchekamer. Schele Riek was een al wat oudere prostituee. Hij kende haar al zolang hij in de oude binnenstad de misdaad bestreed. Twintig jaar, bedacht hij plotseling en trachtte zich voor te stellen hoe Hendrika Biervliet er twintig jaar geleden uitzag. Het lukte niet. Zijn herinnering liet hem in de steek. Hij deed de deur van het verhoorkamertje open en glimlachte. 'Dag Riek, meid,' sprak hij beminnelijk. 'Wat verschaft mij de eer van je komst?' Ze keek naar hem op en giechelde. 'Eer… ik wou je alleen maar even zeggen, dat ze het kind ook aan mij hebben aangeboden.' De Cock ging tegenover haar aan het tafeltje zitten. 'Hoe ging dat?' Schele Riek verschoof iets op haar stoel. 'Nou… eh, ze kwamen naar me toe.' 'Wie?' 'Die twee meiden uit de Keizersstraat met een knul.' De Cock keek haar verwonderd aan. 'Een knul?' 'Ja. Een week geval… van een jaar of dertig. Je kent dat wel… lang haar, een groen legerjackie en een spijkerbroek met smalle pijpies.' 'Wat zeiden ze?' 'Of ik het kind wilde kopen.' 'Vroegen ze een prijs?' Schele Riek schudde het hoofd. 'Ze hebben mij geen bedrag genoemd. Zover zijn ze ook niet gekomen. Ik heb geen stuiver interesse in kinderen van een ander. Wat moet ik ermee? Ik heb er zelf drie.' De Cock glimlachte. 'Ze lieten je het kind zien?' Schele Riek knikte. 'Een blond jochie van een jaar of anderhalf, twee, schat ik. Ze vroegen wat het mij waard was. Ik stond er wel even van te kijken. Het gebeurt niet alle dagen dat ze je een kind aanbieden. Ik zei: "Dat kan je toch niet maken. Je krijgt zo de kinderpolitie op je dak, of de voogdijraad." Toen zei die knul: "Bij dit kind niet. Je kan er alleen geen kinderbijslag voor aanvragen.'" De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Zei hij dat?' vroeg hij ongelovig. Schele Riek knikte heftig. Ze bracht de toppen van haar wijs- en middelvinger tegen de bollen van haar toegeknepen ogen. 'De Cock, ik zweer het je.' De grijze speurder slingerde haar zijn beschuldigingen in het gezicht, fel, wreed, in scherpe bewoordingen. Zijn anders zo vriendelijk plooiengezicht leek een donderwolk. Marianne van Buuren stak beide armen afwerend naar voren. 'Het is laster,' siste ze, 'pure laster. Die wijven kletsen maar wat. We wilden Bonny niet verkopen. Dat is nooit onze bedoeling geweest.' 'Wat dan wel?' 'We wilden hem tijdelijk ergens onderbrengen.' Vledder kwam tussenbeide. 'Jullie vroegen geld,' zei hij scherp. Ze schudde geïrriteerd het hoofd. 'Het was een test… gewoon een test. Meer niet. We wisten dat hoeren in de regel heel goed voor hun kinderen zorgen. We wilden voor Bonny het beste. Daarom vroegen wij hoeveel het kind hen waard was. Wie van de vrouwen het meest had geboden, had Bonny zolang gekregen. Bij haar was hij het beste geborgen geweest.' 'En het geld?' Ze maakte een vermoeid gebaartje. 'Het was ons niet om geld te doen,' reageerde ze kriegel. 'Dat zei ik toch. Het was een noodoplossing. We moesten het kind kwijt. Het was niet eerlijk om het langer bij ons te houden. Wat konden wij het bieden, in dat krot? Hij kon toch niet eeuwig in die kast blijven?' De Cock wreef over zijn brede kin. 'Ik begrijp het niet helemaal,' zei hij zacht, peinzend. 'Tijdenlang sleept Colette met het kind rond, woont er maanden mee in een oud bouwvallig kraakpand… en plotseling wil ze zich ervan ontdoen.' Hij keek het meisje doordringend aan. 'Was er iets gebeurd?' Marianne van Buuren zuchtte. 'Colette, Colette zag geen toekomst meer… voor haarzelf… begrijpt u. In de momenten van helderheid, die ze ondanks haar verslaving wel had, besefte ze, dat ze niet lang meer voor Bonny kon zorgen. Ze wist heel goed van zichzelf, dat ze gauw zou sterven.' De Cock spreidde zijn armen. 'Waarom bracht ze het kind niet gewoon ergens onder. Daar zijn toch officiële instellingen voor?' Marianne van Buuren reageerde ineens fel, furieus. 'Instellingen, instellingen.' Ze snoof verachtelijk. 'Ik haat instellingen. Ik haat alles wat officieel is. Bonny in een soort weeshuis?' Ze schudde heftig het hoofd. Haar lange haren waaierden uit. 'Nooit, hoort u, nooit. Col-lec-tie-ve opvoeding.' Haar stem trilde. 'Wrakken maken ze ervan, menselijke wrakken.' De Cock wreef zich wat verlegen achter in de nek. 'Ik ken weeskinderen die het in de maatschappij heel ver hebben gebracht.' Ze lachte smadelijk. 'Weet u hoe? Opgejaagd door een minderwaardigheidscomplex.' Ze kwam uit haar stoel omhoog en boog zich naar voren. 'Hebt u wel eens van collectieve liefde gehoord? Wel, die bestaat niet. Ik kan van een medemens houden, van twee, drie… maar niet van hele volksstammen tegelijk. Je kan en mag een kind niet collectief opvoeden. Het krijgt te weinig liefde, aandacht.' Ze ging weer op haar stoel zitten. Haar ovaal gezichtje zag wit, weggetrokken. 'Waar is hij nu?' vroeg ze zacht, 'Bonny?' De Cock gebaarde wat vaag. 'Bij de zusters Augustinessen in de Warmoesstraat.' 'Heeft hij het daar goed?' De Cock knikte. 'Heel goed. Het is zelfs de vraag of hij al de liefde die hij krijgt wel kan verwerken. Soms heeft hij wel twintig moeders tegelijk.' Ze keek hem aan, proefde zijn woorden. 'Ik hoop voor u, dat u gelijk heeft.' In haar stem lag een zweem van dreiging. Ze stond op en liep zonder verder iets te zeggen de kamer af. De Cock riep haar terug. 'Wie was die jongeman die bij jullie was?' 'U bedoelt Fred?' De Cock trok zijn schouders op. 'Lang haar, groen legerjack, spijkerbroek.' 'Zo ken ik er wel twintig.' De Cock bedwong een lichte woede. 'Hij was bij jullie,' sprak hij geduldig,'toen het kind werd aangeboden.' Ze knikte bedaard. 'Fred… Fred Doornekamp. Hij heeft rechten gestudeerd.' 'Hij… eh, hij adviseerde jullie, juridisch, bij de verkoop van het kind?' Ze sloeg met haar vuist op het bureau. Haar blauwe ogen flikkerden. 'Het was geen verkoop.' De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Gaf hij adviezen?' Ze ging weer zitten en schudde haar hoofd. 'Hij was erbij. Meer niet.' 'Is Fred jouw vriend… of was hij dat van Colette?' Ze keek op, een uitdagende blik in haar ogen. 'Ik sliep wel eens met hem… als u dat bedoelt?' De Cock negeerde de opmerking. Hij zocht wat verstrooid in zijn zakken naar een sigaret. 'Nam Fred het koalabeertje?' De vraag kwam nonchalant, onverwacht. Marianne van Buuren verstijfde. Ze staarde de oude speurder aan. In haar blauwe ogen lag angst. Ze schudde haar hoofd, aanhoudend, met kleine korte bewegingen. 'Fred niet,' hijgde ze. 'Fred deed het niet. Hij heeft Colette niet vermoord.' De Cock zette zijn breed gezicht in een sombere plooi. Haast schuchter stak hij de oude man en vrouw de hand toe. 'Gecondoleerd,' zei hij zacht, 'met het verlies van uw dochter. U begrijpt dat het ook voor ons bijzonder pijnlijk is haar u zo te moeten laten zien.' Hij maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Ik had u dit leed graag bespaard.' De vrouw likte aan haar lippen. 'Het verbaast mij eigenlijk niets,' zei ze wat pinnig. 'Ik heb het altijd al gezegd… ze zal nog eens slecht aan haar eind komen.' Ze gebaarde naar de man naast haar. 'Henk deed er nooit wat aan. Hij zei altijd, een goed kind regeert zichzelf.' Ze stak haar kin op en schudde haar hoofd. 'Colette kon niet regeren.' De Cock schoof twee stoelen bij en liet de oudjes zitten. 'U bedoelt,' reageerde hij vriendelijk,'dat Colette wel een goed kind was, maar geen baas over haarzelf.' Er gleed een droeve glimlach over het gelaat van de vrouw. 'Precies meneer,' zei ze instemmend. 'Dat is het. Ze konden van Colette maken wat ze wilden. Het kwam er nu maar precies op aan in wat voor handen ze viel.' Ze gebaarde weer opzij. 'Ze had wat dat betreft precies het karakter van mijn man.' De Cock knikte haar glimlachend toe. 'Hij… eh, hij viel in goede handen…' De opmerking vleide haar zichtbaar. 'Ik heb het in het begin met hem ook heel erg moeilijk gehad. Zijn moeder was een doerak, die…' De oude man bewoog op zijn stoel. 'Dat mag je van moeder niet zeggen. Het oude mens…' De Cock onderbrak vriendelijk. 'Wanneer hebt u Colette voor het laatst gezien?' 'Goed twee jaar geleden.' 'Waar?' 'Hier in Amsterdam. Ze woonde toen in een klein straatje hier niet ver vandaan.' 'Alleen?' De oude vrouw boog zich naar hem toe. 'U bedoelt?' 'In dat straatje, woonde ze daar alleen?' Ze schudde het hoofd. 'Met zo'n brokkie kunstschilder, ene Klaas Karsemeijer. Ik heb nog wel ergens een fotootje van hem.' Ze zocht in haar leren tasje op haar schoot en nam daaruit een klein verkreukeld kiekje. 'Dat is hem, Klaas.' De Cock nam het kiekje over. Het toonde een man met een volle baard en een schilderspalet in de hand. 'Is Bonny van hem?' De Cock las onbegrip in de ogen van de vrouw. 'Het kind van Colette,' verduidelijkte hij, 'was dat van die schilder?' De vrouw staarde hem verbaasd aan. 'Een kind… heeft Colette een kind?' De Cock knikte. 'Wist u dat niet?' De mond van de vrouw gleed half open. 'Dat heb ik nooit geweten,' stamelde ze onthutst. 'Een kind… wat voor een kind?' De Cock gebaarde. 'Een jongetje… anderhalf, twee jaar. Hij wordt Bonny genoemd.' Ze frunnikte nerveus aan het tasje in haar schoot. 'Ik heb nooit geweten dat ze zwanger was.' De Cock boog zich opnieuw naar haar toe. 'Hebt u in die twee jaar dat u haar niet zag, geen enkel contact met haar gehad?' vroeg hij verwonderd. De oude vrouw trok wat onwillig haar schouders op. 'Ze schreef wel eens.' 'Vaak?' 'Drie maanden geleden kregen we nog een brief van haar.' De Cock keek haar schuins, onderzoekend aan. 'En over het kind schreef ze niet?' Ze schudde langzaam het hoofd. 'Met geen woord.' Vledder schoof zijn mouw wat terug en keek op zijn horloge. 'Het wordt langzaam tijd. Ik ga naar de sectie. Heb je nog bijzondere wensen?' De Cock wreef nadenkend over zijn kin. 'Vraag aan dokter Rusteloos of hij ons zo spoedig mogelijk een volledige classificatie van haar bloedgroep wil sturen.' De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. 'Bloedgroep, waarom?' De Cock antwoordde niet direct. Hij streek over het stugge grijze haar. 'Dat leg ik je later nog wel eens uit,' sprak hij wat afwezig. 'Vraag ook naar het wapen. Misschien, dat dokter Rusteloos er, uitgaande van de wond, nog iets van kan zeggen. En kijk naar de punctieplekjes.' 'Punctieplekjes?' De Cock knikte gelaten. 'Waar spoot Colette Maesen zich in. Zover ik heb kunnen zien waren haar armen volkomen gaaf.' Vledder maakte aantekeningen. 'Bloedgroep, wapen, punctieplekjes. Verder nog wat?' De Cock slenterde naar de kapstok en greep zijn hoedje. 'Doe de dokter de groeten.' Vledder keek naar hem op. 'Wat ga jij doen?' De Cock zette zijn oude hoedje schuin achter op het hoofd. 'Ik ga naar de Keizersstraat.' 'Wat doen?' De grijze speurder glimlachte. 'Volgens oude handboeken komt de moordenaar wel eens terug.' De Cock liep op zijn gemak de lange Niezel uit. Het was warm, wat bedompt. Hij verschoof iets aan zijn hoedje en bedacht, dat hij het beter aan de kapstok had kunnen laten. Op de brug bij de Achterburgwal weifelde hij even. Een honderd meter verder, op de hoek van de Barndesteeg, lokte het schemerig intieme lokaal van zijn vriend Smalle Lowietje, waar hij steevast zijn cognacje dronk. Met veel innerlijke strijd duwde hij de verleiding weg, overwoog dat de dag nog lang was en de oplossing van de moord op Colette weinig vorderde. Hij had gehoopt de zaak in een rustige routinesfeer af te doen, naar de moordenaar te drijven, langzaam, in een tempo dat hem vertrouwd was. Het vinden van het kind had de routine verstoord, ontwikkelingen gebracht waarvan hij de draagwijdte nog niet kon overzien. Hij dacht aan Marianne van Buuren. Het meisje verwarde hem. Hij bepeinsde hoe het kwam… waarom ze hem fascineerde? Er was iets vreemds in haar gedrag, iets dat hem aantrok en afstootte. Via de Koningsstraat en de Kromboomsloot bereikte hij de Keizersstraat. In zijn zo typische slenterpas waggelde hij naar het kraakpand en vroeg zich af of Frans Kreuger nog bruikbare vingertjes had gevonden. Plotseling bleef hij staan. Achter het raam op de eerste verdieping bewoog een schim. Met bijna katachtige bewegingen sloop De Cock naar de overkant van de straat. De deur van het oude kraakpand stond open. Voorzichtig, treetje voor treetje, duwde De Cock zijn negentig kilo het gammele trappetje op. Boven, op het smalle portaaltje, hield hij stil. Zijn komst, het kraken op de trap, had geen reacties gewekt. Hij luisterde gespannen. Achter de deur klonk een zacht scheurend geluid. Het herhaalde zich enkele malen. Een paar minuten bleef De Cock staan. Toen het ritme van zijn ademhaling weer op peil was, zette hij zijn voet tegen het onderpaneel en trapte krachtig toe. De deur van het kamertje sloeg open, bonsde krakend tegen een muur. Bij het raam, halfgebogen, stond een man. Hij kwam met een ruk overeind en draaide zich om. Het lange blonde haar zwaaide langs zijn gezicht. In een enkele blik overzag De Cock de situatie… plukken witte kapok uit een opengekerfd matras, smalle pijpen van een spijkerbroek, een legerjack, een dolkmes in een slanke hand. Nonchalant, een ontwapenende glimlach om de lippen, liep De Cock op de man toe. De achteloosheid was een pose, bedriegelijk, elke vezel van zijn spieren was gespannen. Hij las angst en verbijstering op het bleke gezicht voor hem. Koel, waakzaam, berekende De Cock zijn kansen, schatte de kracht van zijn tegenstander. Hij had een hekel aan geweld, paste het nooit toe, maar het dolkmes in die rechterhand vormde een bedreiging. Plots, in een snelle beweging had hij de arm in een knellende greep. Met een kreet van pijn liet de man het dolkmes vallen. De grijze speurder schopte het buiten zijn bereik. Zijn glimlach verbreedde. 'Mijn naam is De Cock,' zei hij wat verontschuldigend, 'met ceeooceekaa.' Hij blikte de man vriendelijk toe. 'Fred Doornekamp, is het niet?' 6 De verbijstering op het gezicht trok langzaam weg. Op de vale wangen van de jongeman kwam weer wat kleur. Hij schoof de mouw van zijn jack iets omhoog en bekeek zijn gekwetste pols. 'U hebt verrekt harde handen,' zei hij wrijvend. De Cock keek hem enige tijd aan. 'Ik vind het nooit prettig,' zei hij zoet grijnzend, 'als iemand met een open dolkmes voor mij staat. Ik kan er niet tegen. Het bezorgt mij altijd een wat kriebelig gevoel.' De man schoof de mouw van zijn jack terug en harkte met zijn vingers door het lange haar. 'Ik had niet het plan u iets te doen.' De Cock glimlachte beminnelijk. 'U neemt het mij hopelijk niet kwalijk,' sprak hij met een licht sarcasme. 'U begrijpt, in mijn beroep… ik neem niet graag risico's.' Hij wees naar de opengekerfde matras op de vloer. 'Wat zocht u?' De jongeman klemde zijn lippen op elkaar en schudde het hoofd. 'Dat gaat u niets aan.' De Cock plukte aan het puntje van zijn brede neus. 'Dat is geen antwoord op mijn vraag. Wat mij al of niet aangaat bepaal ik zelf wel. Dus nogmaals, wat zocht u?' De jongeman schudde halsstarrig het hoofd. 'Dat zeg ik u niet. Ik ben niet tot antwoorden verplicht. Ik ben jurist. Ik ken mijn rechten.' De Cock knikte traag, maakte een hulpeloos gebaartje. 'Dan weet u ook welke rechten een simpele rechercheur heeft.' Hij liep op hem toe en legde een grove hand op zijn schouder. 'Frederik Doornekamp,' sprak hij plechtig, 'ik arresteer u voor de moord op Colette Maesen.' In het verhoorkamertje van de recherche hing een benauwde sfeer. Fred Doornekamp sprong op en zwaaide heftig. Het lange blonde haar hing warrig voor zijn verhitte gezicht. 'Het is dwaas,' brulde hij, 'volkomen dwaas. Ik heb Colette Maesen niet vermoord. Dat u mij hier vasthoudt is vrijheidsberoving, pure vrijheidsberoving. Uw arrestatie berust nergens op, mist elke wettelijke basis.' De Cock boog zich met een ruk naar voren. 'Colette Maesen had iets in haar bezit,' zei hij scherp, 'dat u graag wilde hebben, zo graag, dat u er wel een moord voor over had. Toen ze er niet vrijwillig afstand van deed, sloeg u haar de hersens in en zocht. Maar in het kamertje was het niet te vinden. Later, na haar dood, bedacht u, dat ze het wel eens in de oude matras kon hebben verstopt. Daarom kwam u terug, vanmiddag, en zocht tussen de kapok.' Fred Doornekamp schudde vertwijfeld het blonde hoofd. 'Een theorie.' Hij snikte. Zijn blauwe ogen vulden zich met tranen. 'Een zinloze theorie. Zo was het niet. Echt, zo was het niet.' De man viel terug in zijn stoel en schudde het hoofd. 'Ik heb Colette niet vermoord.' De Cock keek hem aan en grijnsde. 'Ik heb nog nooit een moordenaar ontmoet, die gelijk bij zijn eerste verhoor bekende.' Fred Doornekamp sprong opnieuw op, fel, verbeten. 'Ik ben geen moordenaar.' De Cock keek hem onbewogen aan. 'Wat zocht u in de matras?' vroeg hij gelaten. Fred Doornekamp antwoordde niet. Hij sloeg beide handen voor zijn gezicht. 'Het is helemaal niet belangrijk. Het heeft met haar dood niets te maken.' Het gezicht van De Cock was een koel strak masker. 'Wat zocht u?' herhaalde hij onverstoord. De jongeman zuchtte. Het leek alsof de aanval van de oude rechercheur zijn krachten had ondermijnd. Hij boog iets voorover en nam zijn handen van het gezicht. 'Heroïne,' zei hij zacht. 'Colette handelde in heroïne. Er moest nog ergens een voorraadje zijn.' 'Hoe wist u dat?' 'Ik had het haar zelf gebracht. Vijftig gram. Een dag voor haar dood.' 'U gebruikt heroïne?' Fred Doornekamp schudde langzaam het hoofd. 'Ik heb wel eens een handeltje.' 'Hoe lang kende u Colette?' 'Net zolang als ik Marianne ken. Ik ontmoette beiden op de Dam bij het monument.' 'Zomaar?' 'U bedoelt?' 'Het was een toevallige ontmoeting?' 'Ja. Ik zat wat te zonnen en toen kwamen ze bij mij zitten.' 'En het kind?' 'Dat zag ik voor het eerst in de Keizersstraat. Ze hadden mij uitgenodigd.' De Cock pauzeerde even en bekeek de jongeman aandachtig. De laatste reeks rustig gestelde vragen had hem duidelijk gekalmeerd. De blauwe ogen stonden helder. De lange slanke handen lagen ontspannen op het tafeltje. 'U heeft uw rechtenstudie voltooid?' Fred Doornekamp keek hem aan en knikte. 'Ruim twee jaar geleden.' 'Waarom doet u er niets mee?' Er kwam weer reactie. De handen op het tafeltje bewogen. 'Ik prefereer het leven van een hippie.' De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit. 'De gemeenschap heeft veel geld in uw studie geïnvesteerd,' zei hij scherp. 'Het is niet meer dan billijk, dat u een tegenprestatie levert.' Fred Doornekamp reageerde heftig. 'Wat moet ik doen?' riep hij met een zweem van wanhoop. 'Mijzelf tegen een hoog salaris verkopen aan directeuren van grote ondernemingen om hen te wijzen hoe ze het best de wet kunnen ontduiken? Moet ik dat doen?' Een vage glimlach speelde om de lippen van De Cock. 'U zou juridische bijstand kunnen verlenen aan mensen die ten onrechte van moord worden beschuldigd.' Fred Doornekamp keek naar hem op. In zijn ogen lag een onderzoekende blik. 'U… eh, u probeert mij iets te zeggen?' vroeg hij aarzelend. De grijze speurder keek hem strak aan. 'Ik geloof niet dat u in heroïne handelt en ik geloof niet dat u naar heroïne zocht.' 'Waar zocht ik dan naar?' De Cock maakte een mismoedig gebaartje. 'Als ik dat wist, heer Doornekamp, dan wist ik mogelijk ook wie Colette Maesen vermoordde.' Hij stond langzaam van zijn stoel op. 'U kunt dit bureau verlaten.' De man keek hem verrast aan. 'Ik kan gaan,' riep hij verbaasd.' Ik ben vrij?' De Cock knikte traag. Hij hield de deur van het verhoorkamertje uitnodigend open. De man kwam overeind. Toen hij hem in de deuropening passeerde, vatte de Cock hem plotseling bij het jack vast en trok hem naar zich toe. Zijn gezicht was dichtbij. 'Als u,' siste hij van tussen zijn tanden, 'op welke manier dan ook, verantwoordelijk bent voor de dood van Colette Maesen… dan zal ik u weten te vinden.' Hij pauzeerde even voor het effect. 'Met… maar desnoods ook zonder… gerechtelijke middelen.' De man slikte. Zijn adamsappel wipte op en neer. 'Dat,' zei hij hees, 'is een bedreiging.' De Cock grijnsde breed. 'Inderdaad, heer Doornekamp,' sprak hij liefjes,'dat is het.' Robert Antoine van Dijk, een van de jongere rechercheurs, liep op de grijze speurder toe en keek hem vragend aan. 'Wat moet ik?' De Cock wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. Het verhoor van Fred Doornekamp had hem wat afgemat. 'Een matras,' sprak hij loom, 'een stukgesneden matras. Je vindt het in dat smalle kraakpand aan de Keizersstraat op de eerste verdieping. Neem een wagentje en breng het naar het laboratorium aan het hoofdbureau. Ik zal er doctorandus Eskes over bellen.' Hij keek naar de jongeman op, monsterde het fraaie donkerblauwe kostuum dat hij droeg en schudde het hoofd. 'Wat ben je weer mooi,' zei hij bewonderend. Robert Antoine van Dijk, om zijn modieuze kledij in het Amsterdamse korps veel geplaagd en geprezen, reageerde niet. 'Een matras?' vroeg hij ontwijkend. De Cock bekeek hem nog eens aandachtig. 'Ik zou maar een stofjas aandoen,' zei hij bezorgd. 'Het is een oud vies ding. Er heeft drie dagen een lijk op gelegen en de kapok puilt eruit.' De jonge rechercheur trok een bedenkelijk gezicht. 'Is dat van die moord op het hippiemeisje?' De Cock knikte. 'Inderdaad.' 'Heeft u al aanwijzingen?' 'Nee… weinig?' 'Mag ik weer… eh?' De Cock schoof zijn onderlip vooruit en knikte. 'Je mag weer meedraaien.' Hij glimlachte. 'Als je toch op het hoofdbureau bent, ga dan gelijk even door naar inspecteur Everhardt van de opiumploeg en vraag of hij ene Fred Doornekamp kent. Hij zou in heroïne handelen.' Robert Antoine van Dijk maakte vlijtig aantekeningen. 'Verder nog iets?' De Cock blikte vanuit zijn stoel omhoog. 'Robert, heb je kinderen?' 'Ja. Een meid van twee en een jongen van vier.' 'Hoe oud was dat joch van jou toen hij begon te praten?' Robert Antoine frommelde aan de randen van zijn colbert en glimlachte wat verlegen. 'Twee jaar… ongeveer. Toen hij anderhalf was, zei hij al een paar woordjes, mammie, pappie, oma… dag.' 'En nu?' Een glans van vertedering gleed over zijn gezicht. 'Hij kletst me de oren van het hoofd. Als ik thuiskom heeft hij altijd een hele hoop te vertellen.' 'Ook van vroeger?' De jonge rechercheur keek hem niet-begrijpend aan. 'Vroeger?' De Cock knikte. 'Vertelt hij wel eens iets over vroeger, over gebeurtenissen, die plaatsvonden in de tijd dat hij nog niet kon spreken?' 'Uit zijn herinneringen?' "Precies, Robert. Herinneringen uit een tijd dat hij al wel kon zien, waarnemen, maar nog niet in staat was zijn ge-dachten en gevoelens te formuleren, in woorden uit te drukken.' 'Waarom wil je dat weten?' De Cock kauwde op zijn onderlip. 'Je kent de zaak… het vermoorde meisje… het kind?' 'Ik heb het gelezen.' De Cock gebaarde in zijn richting. 'Stel,' zei hij nadenkend, 'dat het kind, Bonny, niet in de kast was op het moment dat Colette Maesen werd vermoord, dan is hij een getuige, begrijp je, als hij ons later kon zeggen wat hij toen zag.' De jonge rechercheur trok weifelend zijn schouders op. 'Ik weet niet,' zei hij onzeker, 'of het wel kan, of een kind het later zal kunnen vertellen. Ik heb er bij mijn eigen jongen nooit zo op gelet.' Hij schudde het hoofd. 'Ik denk ook niet…' De Cock wuifde het weg. 'Als ze bij de opiumploeg niets van Fred Doornekamp weten, loop dan nog even door naar de herkenningsdienst.' Robert Antoine knikte traag. Langzaam slofte hij de recherchekamer uit. In zijn helblauwe ogen lag een peinzende blik. Zuster Angelica tilde het ventje omhoog en toonde het met trots. 'Kijk eens,' riep ze enthousiast. 'Hoe ziet hij eruit?' De Cock lachte. 'Prachtig.' Ze verschoof iets aan het truitje van het kind. 'We hebben voor Bonny een nieuw pakje gevonden, nieuwe sokken en schoentjes.' De Cock knikte bewonderend. 'Het is al een volmaakte heer,' grapte hij. Zuster Angelica streek langs het wangetje van het kind. 'Hij is alleen nog zo bleek, zo witjes,' zei ze bezorgd. 'Het kind heeft blijkbaar maandenlang geen buitenlucht gezien. We zullen flink met hem gaan wandelen.' Ze wipte het ventje op de arm. 'Hij moet een grote kerel worden.' De Cock bekeek het jochie aandachtig, bezag het blonde haar, de grote blauwe ogen, het wat bolle gezichtje en zocht naar een gelijkenis. 'Zijn de ouders van Colette geweest?' Zuster Angelica knikte. 'Ze willen het kind wel hebben. Ook de zuster en zwager van Colette hadden wel belangstelling. Ze hebben zelf geen kinderen. Het wordt uiteraard een zaak voor de voogdijraad.' Ze veranderde van toon. 'Maar voorlopig blijft Bonny bij ons.' De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. 'Zuster Angelica,' zei hij aarzelend, 'u… eh, u trekt regelmatig met Bonny op?' 'Ik verzorg hem, ja.' 'U praat met hem?' Ze lachte. 'Een wat eenzijdige conversatie. Bonny zegt nog niet veel.' De Cock knikte begrijpend. 'Zuster Angelica,' ging hij voorzichtig verder, 'zou u iets voor mij willen doen… ongedwongen, beslist niet geforceerd, praten met Bonny over vroeger? Misschien zegt hij iets. Een enkel woord kan voor mij al belangrijk zijn.' Ze trok een bedenkelijk gezicht. 'Het zou voor Bonny beter zijn als hij het verleden zo gauw mogelijk vergat.' De Cock knikte. Over zijn breed gezicht gleed een glimlach. Hij boog zich wat naar voren en streek met een grove knuist onhandig over het blonde hoofdje van het kind. 'U hebt gelijk, zuster,' zei hij mat. 'Vergeet het maar. Het is misschien ook niet zo belangrijk.' Hij liep van haar weg en zette zijn oude hoedje op. Wat schoorvoetend kwam hij een paar passen terug. 'Bonny…,' sprak hij weifelend, 'hij had vroeger een koalabeertje.' 7 Caféhouder Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt meestal Smalle Lowietje genoemd, streek langs zijn morsig vest en stak De Cock hartelijk de hand toe. 'Ik heb u een paar dagen niet gezien,' kirde hij opgewekt. De grijze speurder hees zich op een kruk. 'De dienst gaat voor het meisje.' De caféhouder keek hem olijk aan. 'Ook voor de cognac?' Hij dook aalglad onder de tapkast, pakte de fles cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock hield gereserveerd, en stak die omhoog. 'Hetzelfde recept?' Zonder op antwoord te wachten, bedekte hij de bodem van twee diepbolle glazen, want Lowietje dronk er altijd eentje mee. Ze namen de glazen op, warmden de cognac in de hand, snoven en proefden met kleine teugjes. Het was een ceremonie, die zij bijna dagelijks opvoerden, ingetogen, ernstig, devoot, als gold het een religieuze gebeurtenis. Hoewel Smalle Lowietje in zijn bewogen leven bijna alles had gedaan wat God en het Wetboek van Strafrecht hadden verboden, beschouwde de speurder hem als een vriend. En dat was wederkerig. Het feit dat De Cock uitdrukkelijk het recht vertegenwoordigde, deed daar geen afbreuk aan. Smalle Lowietje zette zijn glas neer. 'Ik hoorde, dat je twee hippies een kind hebt afgenomen. Zwarte Jossie en Schele Riek vertelden het mij. Ze zijn bij je aan de Kit geweest.' De Cock schudde het hoofd. 'Ik heb het kind niet afgenomen. Ik vond een van de meisjes vermoord in dat oude kraakpand aan de Keizersstraat. Ik vond daar ook een jongetje, in een kast.' De tengere caféhouder maakte afkeurende tutgeluidjes. 'Arm schaap. De vrouwen in de buurt spraken er schande van. Je weet hoe ze zijn. Ze wilden twee weken geleden al naar de Kit om het te vertellen.' 'Wat?' De Smalle gebaarde met het hoofd. 'Van dat kind… en dat ze probeerden het te verkopen.' De grijze rechercheur nipte aan zijn cognac. 'Hadden ze het maar gedaan.' Hij staarde voor zich uit. 'Misschien was het meisje dan nu nog in leven.' 'Waarom werd ze vermoord?' De Cock grinnikte. Hij schoof zijn mouw op en keek op zijn horloge. 'Dat is een vraag, die mij al bijna vierentwintig uur bezighoudt.' Lowietje boog zich iets naar hem toe. 'Zou het kind er iets mee te maken hebben?' 'Waarmee?' 'Met die moord.' De Cock hield het hoofd wat schuin en keek de caféhouder onderzoekend aan. 'Hoezo?' Smalle Lowietje antwoordde niet direct. Hij likte aan zijn lippen en blikte wat schichtig om zich heen. Hij stond bij de penoze niet graag als 'politieverklikker' te boek. 'Ze hebben het kereltje niet alleen aan vrouwen in de buurt aangeboden.' Hij sprak fluisterend. 'Er was hier in het café ook een man die interesse voor het kind had.' 'Wanneer?' 'Een dag of drie geleden.' 'Wat voor een man?' De caféhouder haalde zijn smalle schouders op. 'Een gewone man. Ik bedoel… niets bijzonders. Hij was goed gekleed. Een keurig grijs kostuum… compleet met sjaal en hoed. Een hele nette verschijning, zo op het oog. Hij sprak ook een beetje deftig. Je weet wel… met zo'n aardappel in zijn strot.' 'Hoe oud schat je hem?' 'Een jaar of veertig… vijfenveertig. Hij was al een beetje grijs aan de slapen.' 'Waar kwam hij vandaan?' 'Weet ik veel. Ik heb het hem niet gevraagd.' 'Vroeg hij naar Bonny?' Smalle Lowietje schudde het hoofd. 'Hij vroeg naar een jonge vrouw met een kindje.' De grijze speurder grinnikte vrolijk. 'Een wat vage beschrijving, vind je niet?' De caféhouder boog zich nog wat verder naar voren. Zijn miezerig muizengezichtje was vlakbij. 'Ik wist, dat hij zou komen,' sprak hij hees. 'Jij wist het?' De Smalle knikte. 'Een paar dagen tevoren was een van die meiden hier geweest en had mij gevraagd of ik zo vriendelijk wilde zijn om een man, die naar een jonge vrouw met een kindje zou vragen, naar het oude kraakpand aan de Keizersstraat te sturen.' De Cock verschoof iets op zijn kruk. 'De man werd dus verwacht.' 'Zeker. Ze hadden hem kennelijk gezegd dat hij naar dit café moest komen om te informeren.' 'En wat zou jij er voor krijgen?' 'Ik… waarvoor?' De Cock maakte een nonchalant gebaartje. 'Voor je bemiddeling?' De caféhouder schudde verontwaardigd het hoofd. 'Niets. Ik heb er ook verder niets mee te maken.' 'Het was dus een vriendendienst.' De Smalle slikte. 'Zo… zo zou je het kunnen noemen.' De Cock knikte begrijpend. Hij tastte in de binnenzak van zijn colbert en nam daaruit een van de close-ups die Van Wielingen van het slachtoffer had gemaakt. 'Die meid?' Lowietje nam de foto over. 'Ja,' zei hij beslist,'zij was het. Zij vroeg het.' Hij keek naar de rechercheur op. 'Hebben ze haar vermoord?' De Cock knikte. 'Colette Maesen.' Smalle Lowietje schudde meewarig het hoofd. 'Ze hadden beter die andere kunnen pakken, die met het lange zwarte haar.' De Cock keek de caféhouder aan. De opmerking verraste hem. 'Waarom?' De tengere caféhouder gebaarde met het glas in de hand. 'Die andere deugt niet, geloof me. Een serpent. Hetzelfde type als wijlen mijn moeder. Als ze ons 's avonds naar bed bracht, dachten we "God, wat een engel" en als je haar nog geen twee minuten later tegen mijn vader te keer hoorde gaan, dan dacht je subiet, dat de duivel haar zelf had geschapen.' De Cock lachte voluit. Hij pakte zijn glas en nam nog een slok van zijn cognac. 'Jij hebt de man dus naar de Keizersstraat gestuurd?' 'Ja.' 'Hoe laat was dat?' De Smalle verviel in gepeins. 'Een uur of drie, vier in de middag.' 'Heb je voor die tijd nog met hem gesproken?' 'Vrijwel niet. Hij bestelde een glas port en vroeg of ik het kind wel eens had gezien. Ik zei "ja" want ik had die twee meiden wel eens in de buurt zien scharrelen. Het kind op hun rug. Ze waren er ook wel eens mee in mijn zaak geweest.' De Cock plukte nadenkend aan het puntje van zijn neus. 'De man kwam dus perse voor het kind,' stelde hij nadrukkelijk. 'Ik bedoel, hij kwam niet voor de meid zelf. Je weet dat ze af en toe een klantje meenam.' De tengere caféhouder schudde het hoofd. 'Voor het kind,' sprak hij overtuigend. Zijn vriendelijk muizengezichtje stond strak. 'Die indruk had ik. De man was er gewoon vol van. Hij haalde zijn portefeuille tevoorschijn en liet mij zelfs een foto zien.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Een foto?' vroeg hij. 'Van het kind?' De caféhouder knikte bedaard. 'Van het kind,' herhaalde hij. De Cock slikte van verbijstering. 'Schenk nog eens in,' hijgde hij geschrokken. Smalle Lowietje gehoorzaamde met de welwillendheid van een kroegbaas. Vledder luisterde gespannen naar het relaas van De Cock. Zijn ogen flonkerden en zijn jonge gezicht zag rood. 'Dat is de moordenaar,' riep hij uit. 'Die vent moet het gedaan hebben. Dat kan bijna niet anders. Ga maar na. Het klopt precies. Drie dagen geleden was hij bij Smalle Lowietje. De caféhouder stuurde hem naar de Keizersstraat… tussen drie en vier uur… vrijwel het tijdstip van de moord.' De Cock knikte instemmend. 'Hij zou het inderdaad gedaan kunnen hebben.' Vledder gebaarde heftig. 'We moeten de buurt in om getuigen te vinden. Er zullen beslist wel mensen zijn, die hem hebben gezien.' 'Waar?' 'In de Keizersstraat, in de omgeving van het oude kraakpand. Nu we een beschrijving van de man hebben, kunnen we het proberen.' 'En dan?' 'Wat bedoel je?' De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. 'Laten we aannemen, dat er inderdaad getuigen zijn, die de man daar die dag hebben gezien. Wat dan nog? Hoe wil je de man zelf vinden?' Hij grijnsde. 'Hoeveel net geklede mannen van tussen de veertig en vijfenveertig jaar zullen er in Nederland zijn?' De jonge Vledder trok zijn schouders op. 'Maar er is een verbinding,' riep hij enthousiast. 'Ergens loopt een rode draad. We moeten die draad oppakken en nagaan. We komen dan vanzelf bij de man.' De Cock stond op en begon door de recherchekamer te stappen. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. 'Colette,' sprak hij traag, peinzend, 'liet de man naar het café van Smalle Lowietje komen. Het lokmiddel was het kind. Ik heb het Lowietje uitdrukkelijk gevraagd. Hij kwam niet voor haarzelf. De man kwam omdat hij wist dat Colette een blond kindje had.' Vledder sloeg ineens de handen voor de mond. 'Ik… eh, ik heb je iets vergeten te zeggen,' stamelde hij onthutst. 'Over de sectie van vanmiddag.' 'Wat?' 'Een opmerking van dokter Rusteloos over het kind.' De Cock keek hem niet-begrijpend aan. 'Wat is er met het kind?' Vledder slikte. 'Het is niet van haar. Het kan niet van haar zijn. Colette Maesen heeft nooit gebaard.' 8 Rechercheur De Cock staakte zijn rondloop door de recherchekamer. Hij slenterde terug naar zijn bureau en liet zich in zijn stoel zakken. 'Colette nooit gebaard,' zei hij toonloos. 'Colette nooit gebaard.' Het was alsof hij het voor zichzelf repeteerde. Hij keek naar zijn jonge collega. 'Heeft hij er nog iets over gezegd?' Vledder schudde het hoofd. 'Ik had de indruk, dat hij het gemakkelijk kon vaststellen. Zoals gebruikelijk had ik voor het begin van de sectie een kort gesprekje met dokter Rusteloos over de omstandigheden waaronder wij het lijk van Colette Maesen hadden aangetroffen. Ik liet hem een paar foto's zien van het kamertje, de matras en vertelde hem ook dat we geconfronteerd werden met een kind in een kast, het kind van Colette.' De jonge rechercheur maakte een verontschuldigend gebaartje. 'Je weet hoe dokter Rusteloos is. Tijdens zijn werk is hij niet te storen. Hij noemt monotoon alles op wat hij tegenkomt. Ongeveer halverwege de sectie zei hij plotseling — tussen een reeks andere opmerkingen door — ze heeft nooit gebaard. Ik vroeg of hij het wilde herhalen. En dat deed hij. Ik was te verbaasd om verdere bijzonderheden te vragen. Het is eigenlijk gek dat ik het vergat. Pas toen jij weer over het kind begon…' Hij maakte zijn zin niet af. 'Sorry De Cock, ik… eh,ik…' De grijze speurder wuifde de verontschuldiging weg. 'Ik begrijp het,' zei hij gelaten. 'Het is in feite mijn eigen schuld. Ik had je die vraag over het baren aan dokter Rusteloos moeten laten voorleggen.' De jonge Vledder keek verrast op. 'Waarom?' vroeg hij verbaasd. 'Dat is toch nooit een punt geweest. We hebben er toch nooit aan getwijfeld dat Bonny een kind van Colette was?' De Cock antwoordde niet direct. Hij zette zijn ellebogen op het bureau en liet zijn hoofd in zijn handen rusten. 'Ik had wel een paar bedenkingen,' zei hij na een poosje. 'Bijvoorbeeld, die vergaande verslaving aan heroïne. Bij moeders die nog een jong kind hebben te verzorgen, komt dat niet vaak voor. Maar het kon. Ik moest met die mogelijkheid rekening houden. Toen de ouders van Colette mij vertelden, dat ze niet wisten dat er een kind was, dat Colette nooit over een kind had gesproken, groeide mijn argwaan. Dat is ook de reden waarom ik een volledige classificatie van haar bloedgroep vroeg.' De ogen van Vledder werden groot. Hij likte aan zijn lippen. 'Je wilde het laten vergelijken met de bloedgroep van het kind.' De Cock knikte traag. 'Voor de zekerheid. Ik wilde de twijfels die ik had, wegnemen.' Vledder keek hem aan. 'Dat is dan gebeurd,' sprak hij ernstig. 'Dokter Rusteloos heeft een duidelijk antwoord gegeven.' De Cock schoof zijn stoel wat naar achteren. 'Als Colette het kind niet zelf heeft gebaard, hoe kwam ze dan aan de kleine Bonny? Waar had ze het kind vandaan?' De jonge rechercheur reageerde spontaan. 'Gestolen?' opperde hij luid. De Cock trok een bedenkelijk gezicht. 'Dat neem ik niet direct aan,' antwoordde hij bedachtzaam. 'Je moet bedenken dat Colette Maesen het kind al geruime tijd in haar bezit had. Toen Marianne van Buuren haar begin mei van dit jaar op de weg bij Hoevelaken ontmoette, had ze Bonny al. Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn er omstreeks die tijd ook geen meldingen van vermiste kinderen, in die leeftijd.' Vledder gebaarde voor zich uit. 'Misschien had ze het kind van iemand in bewaring, tijdelijk, om het te verzorgen.' De Cock streek over het grijze haar. 'Wie geeft zijn kind aan een verslaafde hippie?' 'Een andere verslaafde?' De grijze speurder beet op zijn onderlip en schudde daarna het hoofd. 'Colette Maesen handelde alsof Bonny haar eigen kind was. Denk maar eens aan de publieke vrouwen uit de buurt en aan de man die zij naar het cafeetje van…' Plotseling stokte hij. Wat wild kwam hij uit zijn stoel overeind en beende naar de kapstok. Vledder volgde zijn bewegingen. 'Waar ga je heen?' vroeg hij verbaasd. De Cock zette zijn oude hoedje achter op het hoofd en liep de kamer af. Nog voor de deur draaide hij zich half om. 'Naar Marianne,' riep hij in het voortgaan, 'vragen wat zij van de afspraak wist.' Vledder volgde in galop. 'Alles.' Marianne van Buuren zwaaide het lange haar uit haar gezicht. 'Ik wist er alles van. Ik heb het haar aangeraden. Het was in feite mijn plan om die vent te laten komen.' 'Bij Smalle Lowietje?' Ze knikte langzaam voor zich uit. 'Dat leek ons het beste. Het leek ons in ieder geval beter dan hem ons adres in de Keizersstraat te geven. We wilden hem niet de kans geven om informaties in te winnen.' 'Waarom niet?' Ze trok wat onwillig haar schouders op. 'Een kraakpand… feitelijk onbewoonbaar. We waren bang dat hij dan niet zou komen.' 'Hij kwam?' Ze gebaarde met beide handen. 'Dat neem ik aan. Anders was Colette niet gestorven.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Niet gestorven?' herhaalde hij verbaasd. Ze keek wat vertoornd naar hem op. 'Ik zei het u al eerder… hij is de moordenaar. Hij nam Bonny's koalabeertje mee.' 'Jij hebt hem gezien?' Ze kneep haar lippen op elkaar en schudde het hoofd. 'Colette wilde niet dat ik er bij was. Ze wilde hem alleen ontvangen. Het waren haar privé-zaken, zei ze. Daarom stuurde ze mij weg om boodschappen te doen. Daarom had ik ook de brief niet mogen zien die ze hem zond.' 'Je hebt hem dus nooit ontmoet?' 'Nee.' 'Je weet niet wie hij is… waar hij woont?' Ze zuchtte omstandig. 'Nee.' Het klonk geërgerd. 'Ik weet alleen dat de man bestaat. Meer niet.' Ze keek De Cock aan, lief, het hoofd een beetje schuin. 'Als ik meer van hem wist, dan had ik het u toch allang verteld. Ik wil toch net zo graag dat de moordenaar van Colette gepakt wordt, als u.' De rechercheur blikte naar het meisje terug en weer overviel hem dat gevoel van verwarring. 'Waarom liet Colette hem komen?' Ze gebaarde voor zich uit, een vreugdeloze lach rond de mond. 'Om het geld. Het was toch te gek, dat wij met het kind in een ellendig krot woonden, terwijl die vent bulkte van het geld.' De Cock grinnikte wat verdwaasd. 'Maar waarom zou die man geld moeten afstaan?' Ze streek het haar uit haar gezicht en wierp het hoofd in de nek. 'Hij was de vader van Bonny.' De Cock keek haar secondelang aan. De vriendelijke accolades om zijn mond bewogen speels. 'Bonny heeft geen vader,' imiteerde hij spottend haar stem. 'Bonny heeft alleen een verwekker.' Ze leek even verward door het sarcasme. 'Dat was ook zo,' reageerde ze ineens fel. 'Die man?' Ze sloot de ogen, verbaasd over zoveel onbegrip. 'Dat liet ze hem denken, ja,' sprak ze geduldig. 'Ze was een paar maal met hem uit geweest. Dat vertelde ze mij. Een rijke kerel met onnoemlijk veel geld, volgens Colette dan.' Ze pauzeerde even en speelde met haar vingers door het lange haar. 'Ik vroeg of ze ook met hem had geslapen.' De Cock grijnsde breed. 'En toen Colette dat bevestigde, had jij direct een mooi plannetje klaar.' Marianne van Buuren boog het hoofd. Het haar viel als een gordijn voor haar gezicht. Nerveus plukten haar vingers aan de veelkleurige rok. 'Ik zei… eh, ik zei: stuur hem een foto van Bonny en vraag of hij wat te missen heeft.' De Cock boog zich naar haar toe. 'Terwijl jullie wisten dat de man getrouwd was?' 'Ja.' 'Chantage.' Ze sprong van haar stoel op. Haar ogen flikkerden. 'Ja,' schreeuwde ze fel en verbeten, 'chantage. En waarom niet? De hele wereld is vol chantage, intrige, bedrog. Hoe denkt u dat die rijke vent aan zijn geld is gekomen. Met eerlijke arbeid?' De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. 'Je bent verbitterd,' stelde hij somber. 'Je moet het leven wat positiever benaderen. Als je in een spiegel kijkt, moet je niet zoeken naar een negatief.' Hij pakte haar zachtjes bij de arm vast en drukte haar op de stoel terug. 'Colette Maesen stuurde de rijke man dus een foto van Bonny?' 'Dat zal wel. Ik heb het niet gezien.' 'Waar heeft Colette die foto laten maken?' Ze tilde wat nonchalant haar schouders op. 'Die had ze al, dacht ik.' 'En het koalabeertje?' 'Ook.' Er gleed een glans van vertedering over haar lief gezicht. 'Bonny speelde er altijd mee. Het was zijn kameraad. Hij was stapel op zijn beertje. Hij ging ermee slapen in zijn doos.' 'Heeft Colette jou nooit iets verteld van vroeger? Ik bedoel… of het een moeilijke bevalling was… of ze Bonny als baby zelf had gevoed?' Marianne van Buuren schudde het hoofd. Onderwijl keek ze hem aan, onderzoekend, waakzaam. 'Daar… eh, daar heeft ze het nooit over gehad.' De Cock glimlachte beminnelijk. Hij bracht zijn gezicht dichterbij. 'Dat kon ook niet, Marianne,' zei hij hoofdschuddend. 'Want Bonny was haar kind niet. Colette heeft nooit een kind gebaard.' De uitdrukking op haar ovale gezichtje veranderde. 'Nooit gebaard?' stamelde ze verschrikt. Haar onderlip trilde. De Cock keek haar aan. 'De sectie op haar lichaam heeft het bewezen.' Ze zag ineens bleek. Intens bleek. Alle kleur was uit haar gezicht getrokken. De blik in haar blauwe ogen vervaagde, staarde ver weg, in het niets. Langzaam gleed ze opzij. Vledder schoot haastig toe. Hij kwam te laat. Voor hij haar had bereikt, zakte ze bewusteloos op de vloer. 9 Vledder keek zijn oude leermeester wat verbolgen aan. 'Moest het zo? Kon het niet anders?' De Cock staarde somber door het raam naar buiten. Hij voelde zich wat bedrukt, verdrietig. De zaak zinde hem niet, verliep niet zoals hij zich dat wenste. Zijn zorgen golden niet alleen de moord op Colette Maesen, maar veel meer nog het meisje Marianne. Hij vroeg zich af of hij zich niet beter uit de zaak kon terugtrekken, het onderzoek aan een ander overdragen. In hoeverre was hij nog objectief? Het donkere meisje beïnvloedde zijn denken, maakte gevoelens in hem wakker die hij moeilijk kon onderdrukken. Het maakte hem onzeker. 'Moest het zo?' herhaalde Vledder luid. De Cock draaide zich wat verstrooid naar hem om. 'Je hebt gelijk,' zei hij loom. 'Het had anders gekund. Veel vriendelijker, minder schokkend.' Hij zweeg even, wreef over zijn brede gezicht. 'Hoe is het nu met haar?' Vledder gebaarde. 'Majoor Bosschaert heeft zich er persoonlijk mee bemoeid. Ze heeft Marianne onder haar hoede genomen en naar bed gebracht.' 'Zei de majoor nog wat?' Vledder grijnsde wat wrang. 'Ze zei dat wij wat meer begrip voor het meisje moesten opbrengen. Dat we vooral niet mochten vergeten dat Marianne de laatste tijd veel had meegemaakt. De dood van Colette had het meisje diep geschokt. Ze had nu niemand meer… geen vriendin, geen Bonny.' De Cock kneep zijn dikke lippen op elkaar. 'Ik heb begrip,' zei hij wat hard, 'geloof me. Ik weet wel zo ongeveer wat er in dat meisje omgaat. Maar met begrip uitsluitend naar één kant, los je geen moord op.' Hij stak gebarend een vinger omhoog. 'Laten we de zaak duidelijk stellen, als de beide dames een man chanteerden en een van hen krijgt de rekening gepresenteerd, dan is dat weliswaar verdrietig, maar ook volkomen begrijpelijk.' De jonge rechercheur schoof een stoel bij en ging daarop zitten, de leuning voor zijn borst. 'Hoe vinden we die man?' De Cock keek op hem neer. 'Je hebt het zelf gezegd, volg de rode draad. Het belangrijkste in de hele affaire is, vind ik, dat de man op de uitnodiging inging. Hij legde haar niet naast zich neer. Hij kwam naar het café van Smalle Lowietje. Er moet dus inderdaad sprake zijn geweest van een verhouding… let wel, een verhouding, waaruit een kind geboren had kunnen worden. De man is zich dat bewust. Als we in het verleden van Colette gaan graven, moeten we hem tegenkomen.' Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd. 'Hoe was het ook weer?' zei hij peinzend. 'Een keurige, goedgeklede, deftig sprekende man van tussen de veertig en vijfenveertig jaar met grijs aan de slapen.' De Cock glimlachte. 'Aldus sprak Lowietje.' Ze liepen door de Oudebrugsteeg langs De Cost gaet voor de Baet uit naar het Damrak, stapten bij het zebrapad de drukke rijbaan over en slenterden naar de Nieuwendijk. Het was er erg druk, zoals gewoonlijk. Op de hoek van de Kolksteeg speelde een straatorgel van Perlee. Ze gingen vriendelijk knikkend Jopie voorbij en stapten links de Sint Jacobsstraat in. Bij nummer 112 bleven ze staan en keken omhoog. Het was een smal oud huis van twee verdiepingen met hoge ramen en een sierlijk halsgeveltje. De hardgroene buitendeur stond open. De Cock schoof de mouw van zijn colbert wat terug en keek op zijn horloge. Het was elf uur in de morgen. Een fraaie tijd, vond hij, om een kunstenaar te bezoeken. Ze hesen zich langs de donkere trap omhoog en klopten op de deur van de eerste verdieping. Het klonk hol en leeg en bleef zonder resultaat. De Cock klopte nog eens, beduidend harder. Er kwam geen reactie. Het bleef stil. Ergens ver weg drupte een kraan. Vledder voelde aan de kruk. Toen die meegaf, drukte hij de deur open. Ze stonden in een lange smalle kamer met een donker gebeitste vloer. Onmiddellijk rechts van de deur prijkte een kolossale luifelkast. Links, achter in de hoek, stond een ouderwets bed met ijzeren spijlen en koperen knoppen. Ze stapten voorzichtig dichterbij. Boven een grauwe deken stak een plukje blond haar. De Cock kuchte nadrukkelijk. Onder de grauwe deken kwam wat beweging. En dan plotseling, met een ruk, zat ze rechtop. Een beeldschoon meisje. Het blonde haar golfde over haar schouders. De Cock hoorde hoe naast hem, uit de borst van Vledder, een zucht ontsnapte. De Cock keek haar onderzoekend aan. Hij schatte haar op voor in de twintig. Voor zover zijn oog kon reiken, droeg ze niets. Ze deed ook geen enkele moeite iets te bedekken. Met een paar helgroene ogen keek ze de beide mannen aan. Er was een glimp van verbazing. Meer niet. 'Wie bent u?' Haar stem klonk hees, wat omfloerst. De grijze speurder weifelde even. Daarna plooide hij zijn gezicht in zijn beminnelijkste glimlach. 'Ik ben De Cock… met ceeooceekaa.' Hij duimde opzij. 'En dat is Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie.' Ze trok haar neus iets op en stak haar kin vooruit. 'Politie, wat komt u doen?' De Cock slikte. Zijn puriteinse ziel had wat moeite met de aanblik die het meisje bood. 'Wij… eh, wij zochten Klaas Karsemeijer.' Ze keek naar de lege plek naast haar in bed. 'Hij is er niet,' stelde ze simpel. 'U ziet het. Zeker voor het ontbijt zorgen.' 'U… eh, u woont met hem samen?' Ze lachte wat ondeugend. 'Dat heeft er alle schijn van… vindt u niet?' Vledder gniffelde om het antwoord. 'Hoe lang?' vroeg De Cock onverstoord. 'Wat bedoelt u?' 'Hoe lang woont u met hem samen?' Ze bewoog haar fraaie linkerschouder. 'Anderhalf, twee jaar. Ongeveer. Ik weet het niet precies. Ik zal het straks aan Klaas vragen. Hij kan het u wel vertellen.' Ze wees naar een soort bank aan de muur. 'Ga zolang even zitten. Hij is vast brood halen en boter. Het was op.' Ze gleed poedelnaakt uit bed, trok een miniscuul slipje aan en sjorde zich in een spijkerbroek. Ze wuifde achteloos in de richting van de bank. 'Is er wat? Hebben jullie Klaas nodig?' De grijze rechercheur maakte een vaag gebaartje. 'Wij willen even met hem praten.' Terwijl ze haar blouse dichtknoopte, duimde ze naar een reeks schilderijen aan de wand. 'Klaas schildert oude meesters.' Ze lachte aanstekelijk. 'Hij schildert net als de oude meesters,' verbeterde ze vrolijk. 'Hij is daar heel goed in.' Ze ging tegenover de rechercheurs zitten en sloeg de slanke benen over elkaar. 'Soms voelen mensen zich bedrogen.' De Cock schudde traag het hoofd. 'Daar komen wij niet voor.' Hij zweeg even en plukte aan het puntje van zijn neus. 'Kent u Colette Maesen?' 'Wie is dat?' 'Ze heeft hier gewoond.' 'Bij Klaas?' De Cock antwoordde niet onmiddellijk. Hij krabde zich wat verlegen achter in de nek. 'Dat heb ik gehoord,' zei hij voorzichtig. Er kwam een peinzende blik in haar groene ogen. 'Was het dat kind uit Utrecht?' De Cock knikte instemmend. 'Colette Maesen kwam inderdaad uit Utrecht.' Het meisje klauwde nadenkend op het blonde hoofd. 'Ze was verslaafd, herinner ik mij. Klaas heeft mij van haar verteld.' Ze kwam overeind en liep naar een reeks tegen de muur gestapelde schilderijen. Ze ging ze met vlugge bewegingen na. Ineens hield ze op en trok een doek uit de reeks omhoog. Met een gebaar van tederheid zette ze het schuin tegen de poot van een oude stoel. Het licht uit de hoge ramen gleed strelend langs de kleuren. Het was een dromerig, haast onwezenlijk schilderij. In milde zoete okers schemerde vaag het gezicht van Colette Maesen. Het meisje keek erop neer. 'Klaas heeft het nooit willen wegdoen,' zei ze zacht. Een grote, zwaargebouwde man, dreunde de kamer binnen. In een machtige arm droeg hij een papieren zak met boodschappen. De Cock keek hem aan en herkende hem direct van het fotootje dat de moeder van Colette hem had laten zien. Het meisje liep hem tegemoet. 'Twee heren van de politie.' Ze wees naar het schilderij tegen de stoelpoot. 'Ze komen voor haar.' De man zette de papieren zak op de grond en richtte zijn aandacht op De Cock. 'Wat is er met Colette?' vroeg hij met een diepe basstem. De grijze speurder negeerde de vraag. 'Wanneer is ze bij u weggegaan?' De man staarde even voor zich uit. 'Twee jaar geleden. Kort voor Pauline kwam.' De Cock gebaarde naar het meisje. 'Pauline?' De man knikte met een glimlach 'Colette wilde niet langer blijven. Ze moest weg. Ze dacht dat ze het wel weer aankon.' Hij ging op de rand van het bed zitten. 'Ik had haar gevonden… 's nachts, op straat. Ze hing half over een stoep, total loss.' 'Wanneer?' Hij gebaarde wat vaag voor zich uit. 'Een jaar of drie geleden. Ze is ongeveer een goed jaar bij mij geweest. Toen ik haar op straat vond, was ze er slecht aan toe. Verslaafd. Perferine. Rot spul. Vergif. Kom je niet makkelijk vanaf.' De man sprak kort, in enkele woorden. 'Ze was vuil,' ging hij verder. 'Verslonsd. Ze stonk. Had vodden aan haar lijf. Ik heb haar gewassen. Een hemd van mijzelf aangetrokken. De volgende morgen nam ik haar onderhanden. Ik zei tegen haar: "Wat kies je, leven of sterven?" Ze koos voor "leven". Ik zei: "Oké, maar dan geen rommel meer."' 'En hield ze zich daaraan?' Hij lachte, toonde een rij sterke witte tanden. 'Ze kreeg geen kans. Kon er niet aankomen. Ik bewaakte haar als een hond. Liet haar geen moment uit het oog. Ze heeft mij wel vervloekt. Gevochten heeft ze met me. Het heeft maanden geduurd voordat ze weer een beetje tot zichzelf kwam.' Hij pauzeerde even en wreef zijn handen over elkaar. 'Je moet een mens niet tot je gevangene maken. Dat is niet goed. Een mens is voor de vrijheid geboren. Ik heb haar ook alleen maar willen helpen en steunen, zolang ze het nodig had. Toen ze zelf weg wilde… en ik dacht dat het kon, heb ik de deur open gezet.' 'Met een bloedend hart?' Klaas Karsemeijer keek naar De Cock op. Zijn bruine ogen waren vochtig. Ritmisch bewogen zijn handen over zijn knieën. 'Waarom zou ik het ontkennen. Ik heb er pijn van gehad. Ik had zolang met haar opgetrokken… over haar gewaakt, in het begin bijna dag en nacht. Ze was gewoon een deel van mijzelf geworden.' De Cock knikte begrijpend. Een tijdje zweeg hij. 'Ik heb gisteren haar ouders gesproken,' zei hij na een poosje. 'Ze waren bijzonder over u te spreken. Vol lof. Ze bewaren nog nog een foto van u.' Klaas Karsemeijer streek langs zijn fraaie baard. Om zijn mond speelde een glimlach. 'Ze zijn bij ons geweest. Hij was machinist, een spoorwegman uit Utrecht. Een fijne ouwe baas… vol begrip.' Hij schudde somber het hoofd. 'Zij niet, die moeder, die was niet zo fijn. Volgens mij was het haar schuld dat Colette…' Ineens stokte hij, keek opnieuw naar de grijze speurder op. Het was alsof hij plotseling besefte met wie hij sprak. In zijn ogen gleed een argwanende blik. 'Waarom bent u hier? Wat is er met Colette?' De Cock aarzelde even, streek met zijn hand langs zijn nek. 'We hebben haar,' zei hij zacht, weifelend, 'twee dagen geleden in een oud kraakpand gevonden.' Het gezicht van de man verstarde. 'Hoe?' De oude speurder schudde droef het hoofd. 'Ze was niet meer te redden.' De man staarde hem aan. Het duurde even voor het begrip bezit van hem nam. Toen sloeg hij beide handen voor het gezicht en begon te snikken.' Colette… Colette.' Het klonk zo hartverscheurend, zo smartelijk, dat De Cock een prop in de keel schoot. Hij stond van de bank op. De jonge Vledder volgde zijn voorbeeld. De man nam zijn handen weg en keek met een betraand gezicht omhoog. 'Wanneer wordt ze begraven.' 'Morgen om tien uur op Zorgvlied.' 'Mag ik komen?' De Cock slikte, drukte de prop weg. 'Colette zou het hebben gewild.' 10 'Er zat geen heroïne in de matras. Ze hebben de kapok helemaal nageplozen.' Robert Antoine maakte een droef gebaartje. 'Ze hebben op het lab ook niets anders kunnen vinden.' 'Was de injectienaald… de spuit al onderzocht?' Van Dijk knikte. 'Volgens doctorandus Eskes was zijn rapport al met de portefeuille onderweg.' 'En? 'Er was inderdaad heroïne mee gespoten.' De Cock zocht tussen zijn aantekeningen. 'De indirecte methode. Colette spoot niet rechtstreeks in de aderen. Ze gebruikte haar rechterbovenbeen.' 'Dat betekent?' De Cock schoof zijn onderlip vooruit. 'Het maakt weinig verschil. Het duurt alleen wat langer voor het gif werkt. De meeste verslaafden nemen daar geen genoegen mee. Ze willen een direct resultaat.' Hij schoof zijn aantekeningen opzij. 'En hoe was het met Fred Doornekamp?' Robert Antoine schudde het hoofd. 'Hij komt bij ons helemaal niet voor. De jongens van de opiumploeg kenden hem niet. Ook in de registers van de herkenningsdienst was niets over hem te vinden. Ik heb nog met Den Haag gebeld, ook negatief.' De Cock grinnikte vreugdeloos. 'Een nette jongen… een blanco strafregister.' Van Dijk grijnsde. 'Zo beginnen ze allemaal, met een blanco strafregister.' Het klonk cynisch. Hij stond van zijn stoel op. 'Kan ik verder nog iets voor u doen?' De Cock knikte traag voor zich uit. 'Probeer toch wat informaties over die Doornekamp te krijgen. Hij schijnt rechten te hebben gestudeerd.' Toen Robert Antoine was vertrokken, stapte Vledder naderbij. Hij stak zijn kin vooruit en sloeg zijn armen over elkaar. Zijn houding was wat hautain, zelfbewust, uitdagend. De Cock keek vanuit zijn stoel omhoog en bezag hem met verwondering. 'Is er wat?' vroeg hij fronsend. De jonge rechercheur bleef voor hem staan. 'Waar zijn we mee bezig?' De Cock keek hem verbaasd aart. 'De… de moord op Colette Maesen.' Vledder grijnsde breed. 'Heel goed,' zei hij met een duidelijk sarcasme. 'En waarom gingen we naar Klaas Karsemeijer?' De Cock glimlachte, deed gewillig aan het spelletje mee. 'Om in het verleden van Colette te graven.' Vledder knikte nadrukkelijk. 'Juist, om de man te vinden die Colette op de dag van haar dood bezocht. Herinner je je? De veertiger met het grijs aan de slapen.' De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. 'Ga zitten,' zei hij kalm. 'Als ik steeds naar je omhoog moet kijken, krijg ik pijn in mijn nek.' De jonge rechercheur nam met tegenzin plaats. 'Je hebt over die man niet gesproken,' sprak hij beschuldigend. 'Noch tegen Pauline, noch tegen die kunstschilder. Je hebt zelfs met geen woord over hem gerept. Geen enkele vraag in die richting gesteld. Ik heb je ook over dat kind niet gehoord.' De oude rechercheur reageerde niet direct. Op zijn brede gezicht verscheen een smartelijke trek. Hij keek Vledder aan. Secondelang. Aandachtig. Hij was erg op zijn jonge collega gesteld en wilde hem niet kwetsen. 'Als jij,' begon hij voorzichtig, 'vanmorgen in de Sint Jacobsstraat niet zo onder de indruk was geweest van de, de welgeschapen Pauline… misschien had je het gesprek dan beter gevolgd en overdacht. Misschien had je dan geen ongemotiveerde beschuldigingen geuit.' Hij pauzeerde even en glimlachte breed. 'Misschien was je dan wél tot een belangrijke conclusie gekomen.' Het gezicht van Vledder toonde verwarring. Hij kende de toon van zijn oude mentor en wist dat hij zich had vergaloppeerd. 'Conclusie?' vroeg hij onzeker. De Cock knikte, maar nog voor hij kon antwoorden, rinkelde op zijn bureau de telefoon. De grijze speurder nam de hoorn op en luisterde. De gemoedelijke uitdrukking op zijn gezicht veranderde. De trekken verhardden. 'Ik kom,' zei hij kort en legde de hoorn neer. Vledder keek hem gespannen aan. 'Wat is er?' De Cock stond op. De mond was een strakke lijn. Zijn gelaat zag bleek. 'Bonny is weg.' De kleine zuster Angelica zag met een betraand gezicht naar hem op. 'Ik kon er niets aan doen,' snikte ze hoofdschuddend. 'Echt niet.' De Cock ging naast haar zitten en legde beschermend zijn arm om haar schouders. 'Natuurlijk kon je er niets aan doen. Niemand neemt je ook iets kwalijk.' Ze kalmeerde. Het snikken bedaarde. 'Ze hebben hem gestolen.' 'Wie?' 'Dat weet ik niet.' Ze veegde met de rug van haar hand langs haar ogen. 'Het was vanmiddag mooi weer. Een zonnetje. Ik dacht, ik neem Bonny mee uit. Ik ga met hem wandelen. Het kind had wat buitenlucht nodig. Ik heb er in de regel niet zoveel tijd voor. Maar vanmiddag kon het wel even.' Ze gebaarde voor zich uit. 'Hier in de binnenstad heb je niets, geen groen… alleen auto's en stank. Daarom nam ik bus twaalf naar het Nassauplein en ging het Westerpark binnen. Ongeveer in het midden van het park is een soort speelweide. Er wandelden oude mannen en veel moeders met kinderen, kleutertjes. Ik ging op een bank zitten en liet Bonny spelen.' 'Hoe laat was dat?' 'Een uur of twee, half drie.' 'En toen?' Zuster Angelica slikte. 'Ik hield hem natuurlijk in het oog. Zo goed mogelijk. Er kwam een vrouw bij mij op de bank zitten. Ze was een jaar of dertig, schat ik. Ze had een baby bij zich in een kinderwagen. De vrouw begon tegen mij te praten, over haarzelf, haar man, de baby… en dat ze vroeger katholiek was geweest.' Zuster Angelica verschikte iets aan haar habijt. 'De vrouw was bijzonder openhartig. Ze had behoefte aan een gesprek. Ik voelde dat en wilde haar niet teleurstellen. Er is zoveel eenzaamheid. Ik ben uiteindelijk in een soort preek terechtgekomen, of eigenlijk was het meer een…' Ze stokte en begon weer te snikken. 'Ineens was hij weg. Helemaal weg. Niet meer bij die andere kindertjes op het gras. Ik riep en begon te zoeken, vroeg aan alle moeders, maar niemand had Bonny gezien. Ik ben in paniek het hele park doorgerend.' Ze toverde een zakdoekje tevoorschijn en bette haar gezicht. 'Ze hebben hem meegenomen. Het kan niet anders. Alleen kan hij nooit zo ver weg zijn gekomen.' Ze keek naar hem op. 'Begrijpt u? Hij loopt nog maar een paar pasjes.' De Cock plukte nadenkend aan zijn neus. 'Hoe lang hebt u zitten praten?' Ze trok haar schouders op. 'Dat is moeilijk te zeggen. Een halfuur… drie kwartier. De vrouw was nogal praterig.' De Cock knikte voor zich uit. 'Heeft u een hippie in de buurt gezien… een meisje in een veelkleurige rok en lang zwart haar?' Zuster Angelica schudde droef het hoofd. 'Het is mij niet opgevallen.' De Cock drong aan. 'In de bus misschien. Iemand moet u zijn gevolgd.' Ze schudde opnieuw het hoofd. 'Bus twaalf zat vol,' zei ze triest. 'Er was niet eens plaats. Iemand stond voor mij op en ik nam Bonny op mijn schoot. Er kan best zo'n meisje ergens hebben gezeten… gestaan. Ik heb er niet op gelet.' De Cock kwam overeind. 'Maakt u zich verder maar geen zorgen,' sprak hij bemoedigend.' We vinden Bonny terug. Ik beloof het.' Hij klopte haar op de schouder en liep langzaam van haar weg. Bij de deur keek hij nog even naar haar om en glimlachte. Onderwijl vroeg hij zich angstig af of hij zijn belofte ooit zou kunnen waarmaken. 'Wat doen we nu?' De Cock bromde. Diepe rimpels lagen op zijn voorhoofd. 'Het is stom dat we niet onmiddellijk een foto van het kind hebben laten maken. Dan hadden we nu veel gemakkelijker gewerkt.' Vledder keek hem verwonderd aan. 'Waarom stom? We konden toch niet vermoeden dat het kind gestolen zou worden?' De Cock sloeg met zijn vuist op zijn bureau. Het verdwijnen van het kind kwelde hem, bezorgde hem een gevoel van onbehagen, schuld. 'Dit had niet mogen gebeuren!' riep hij bitter. 'Ik had eraan moeten denken. Bonny had beter bewaakt moeten worden, van het begin af. Niet heroïne, maar het kind vormt de inzet van de hele affaire. Colette Maesen werd omwille van het kind vermoord.' Vledder spreidde beide armen. 'Maar waarom?' riep hij theatraal. 'Wie heeft er zoveel belang bij het kind, dat hij er een moord voor over heeft?' Hij schudde vertwijfeld het hoofd. 'Waar moet je ermee naar toe? Je kunt met een kind toch nergens heen? Je kunt het ook niet eeuwig verbergen. Op een keer zal je ermee tevoorschijn moeten komen.' De Cock wreef langs zijn nek. 'Maar dat kan maanden, en misschien wel jaren duren. Het is zaak Bonny zo snel mogelijk te vinden. Dat is in het belang van het kind en van ons. Heb je al een telex weg?' Vledder knikte. 'Landelijk en aan alle grensposten. Ik heb ook Interpol ingelicht.' De Cock staarde voor zich uit. 'Maak een vriendelijk berichtje voor de pers. Ik bedoel, geen woord over de achtergronden van Bonny. Dat lijkt mij niet gewenst. Gewoon: kind in het Westerpark verdwenen… een zo duidelijk mogelijk signalement, en dan… eenieder, die inlichtingen kan verschaffen… enzovoort.' Hij keek naar de grote klok van de recherchekamer. Het was bijna vijf uur. 'Voor de avondeditie is het al te laat,' mompelde hij hardop. 'En voor oproepen via radio en teevee krijg ik nooit toestemming, althans nu nog niet. De zaak is nog te vers.' Vledder ging achter zijn bureau zitten en maakte aantekeningen. Er werd geklopt. Op het 'binnen' van de jonge rechercheur stapte zuster Angelica de recherchekamer binnen. Achter haar, lief, wat bedeesd, liep een andere zuster. De Cock had haar nooit eerder ontmoet. Hij stond op om hen te begroeten. Zuster Angelica zag nog bleek. 'Dat is zuster Maria,' beduidde ze. 'Ik heb haar even meegenomen. We zijn bij ons allen erg verdrietig over het verdwijnen van Bonny. We praten over niets anders. Ik heb vanmiddag wel zo uitdrukkelijk gezegd dat Bonny is gestolen, maar dat weet ik natuurlijk niet. Er kan ook een ongeluk zijn gebeurd. Er is water vlak bij het Westerpark, de Haarlemmertrekvaart. Misschien is hij er wel ingelopen. Het is zo gemakkelijk om te zeggen, het kind is gestolen, anderen te beschuldigen.' De Cock glimlachte haar toe. 'Je moet je niet kwellen,' zei hij vriendelijk. Ze drong duidelijk opkomende tranen weg. 'We willen alles doen om u te helpen Bonny terug te vinden.' Ze wees schuin opzij. 'Zuster Maria heeft een foto van Bonny genomen… gisteren bij het feestje van zuster Francisca. Met flitslicht. Hij zit nog in het toestel. We hopen dat hij goed gelukt is.' Zuster Maria overhandigde De Cock een eenvoudige camera. 'Er zitten er nog een paar op,' legde ze uit. 'Drie, geloof ik. Maar dat geeft niet.' De Cock gaf de camera aan Vledder door. 'Ik ben er erg blij mee,' zei hij hartelijk. 'We zullen de film onmiddellijk laten ontwikkelen en afdrukken.' De beide zusters stonden op en liepen de kamer uit. Zuster Angelica aarzelde. Nog voor ze bij de deur was, draaide ze zich om en deed enkele passen terug. 'U… eh, u hebt mij laatst gevraagd om met Bonny te praten, over dingen van vroeger.' 'Ja?' Ze blikte over haar schouder wat schuchter in de richting van zuster Maria. 'Bonny… eh, Bonny heeft heel vaak hetzelfde woord gezegd.' De Cock fronste zijn stoppelige wenkbrauwen. 'Wat voor een woord?' Ze boog zich iets naar hem toe. 'Bobo.' 11 Smalle Lowietje trok zijn vriendelijk muizensmoeltje in een olijke plooi. 'De vrouwen zijn er vol van. Het gonst in de buurt van de geruchten.' 'Waarover?' 'Dat kind.' De smalle caféhouder leunde voorover op de bar. 'Ze zeggen dat het van een Italiaanse gastarbeider is, die het had willen meenemen naar zijn familie in Italië. De Hollandse moeder zou het toen in radeloosheid aan een paar hippies hebben meegegeven.' 'Onzin.' Lowietje gebaarde heftig. 'Het wordt in de buurt verteld,' reageerde hij wat verontwaardigd. De Cock nipte met een nors gezicht aan zijn cognac. 'Sensatie, alleen maar sensatie.' De Smalle trok zijn schouders op. 'Het kan toch?' riep hij verongelijkt. 'Je leest het wel eens in de krant.' De Cock zette zijn glas neer. 'Alles kan,' zei hij geprikkeld. De caféhouder keek hem schuins, onderzoekend aan. 'Is er wat?' vroeg hij bezorgd. 'Wat ben je narrig.' De Cock wreef over zijn gezicht. 'Ze hebben het kind gestolen,' zei hij bruut, onverschillig. 'In het Westerpark. Ik had het zolang bij de zusters ondergebracht. Vanmiddag liet een van hen hem in het park spelen en plotseling was het weg.' De kleine frettenoogjes van Lowietje werden groot. 'Dat heeft die vent gedaan,' riep hij plotseling. 'Subiet, die vent. Samen met een vrouw.' De grijze speurder keek verrast naar de caféhouder op. 'Welke vent? Welke vrouw?' Lowietje gebaarde heftig. 'Die vent, van wie ik je vertelde… met dat grijs aan de slapen. Vanmiddag was hij hier weer. Met een vrouw.' 'In het café?' Smalle Lowietje schudde het hoofd. 'Niet in het café. In de buurt.' 'Heb jij hem gezien?' 'Ik niet… Ouwe Kareltje.' De Cock kneep zijn ogen halfdicht. 'Kent Ouwe Kareltje hem?' vroeg hij achterdochtig. De smalle caféhouder knikte. 'Ouwe Kareltje was hier, die dag, toen die man kwam en om het kind vroeg. Hij zat daar, verderop, aan de bar. Zijn vaste stekkie. Toen die man betaalde en wilde opstappen, zei Kareltje nog dat-ie er wel eens eentje had kunnen weggeven.' Lowietje glimlachte vertederd. 'Je weet hoe Ouwe Kareltje is… altijd tuk op een gratis borreltje.' 'En toen?' De tengere man klapte met een vlakke hand op de houten bar. 'Hij legde hier een geeltje neer.' 'Die man?' 'Ja, ouwe Kareltje drinkt er nog van.' De Cock wreef grijnzend langs zijn nek. 'Zo'n gezicht vergeet Kareltje nooit.' Smalle Lowietje lachte hartelijk. 'Daarom, toen Ouwe Kareltje mij vanmiddag vertelde dat hij die man in de Lange Niezel had zien lopen, geloofde ik hem direct.' 'Met een vrouw?' 'Dat zei Kareltje… een dame.' 'Heeft hij hen nog aangesproken?' De caféhouder schudde het hoofd. 'Dat denk ik niet. Hij heeft er niets van gezegd.' De Cock dronk zijn glas leeg en liet zich van zijn kruk glijden.' Als je Kareltje ziet… stuur hem even naar de Kit.' Lowietje trok een bedenkelijk gezicht. 'Als hij wil. Kareltje is niet zo erg op de Kit gesteld.' De Cock knikte met een knipoog. 'Hij wel,' sprak hij overtuigend. 'Zeg hem maar, dat ik graag zag dat we goede vrienden bleven.' Vledder legde een reeks foto's voor De Cock neer. 'Van Wielingen is gisterenavond direct voor ons aan het werk gegaan,' legde hij uit. 'Ik vind ze wel goed. Het was een eenvoudig toestel, moet je bedenken. Hij heeft ze wel mooi uitvergroot.' De Cock knikte instemmend. 'Waar is de rest?' 'Die heb ik al naar de zusters gebracht.' De rechercheur spreidde de foto's van Bonny over zijn bureau uit. Opnieuw zocht hij naar gelijkenissen. Er waren trekken in het gezichtje die hem vertrouwd voorkwamen. Hij had het vage onbestemde gevoel, dat hij het gezichtje meer had gezien… ergens, langgeleden. Hij krabde op het hoofd, bepeinsde, dat het toch niet zo langgeleden kon zijn geweest. Gezichtjes van kinderen veranderen snel. Een klein mannetje stapte, zonder te kloppen, parmantig de recherchekamer binnen. Hij stevende met korte pasjes recht op het bureau van De Cock af, trok de pijpen van zijn pantalon iets op en ging uitgebreid zitten. 'Ik moest hier komen… zei Lowietje.' De grijze speurder keek op zijn horloge. 'Kwart over negen. Je bent vroeg.' Ouwe Kareltje snoof. 'Ik ken je,' zei hij wat nukkig. 'Mijn zaakjes met jou handel ik het liefst zo gauw mogelijk af. Ik weet dan tenminste waar ik aan toe ben.' Hij klopte op zijn borst. 'Dat geeft rust van binnen.' De Cock trok een onnozel gezicht. 'Ik… eh, ik heb niets tegen je. Trouwens, ze zeiden in de buurt dat Ouwe Kareltje niets meer deed.' Het mannetje keek hem aan. In zijn kleine oogjes glansde ongeloof. 'Zeiden ze dat?' De Cock knikte overtuigend. 'Ze zeiden… Ouwe Kareltje is uit de handel gestapt, met een zak vol berouw.' Het mannetje bewoog het hoofd opzij. 'Smoesjes… koop ik niets voor. Zeg mij liever waarvoor ik moest komen.' De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. 'Ik wilde met je praten over die man en vrouw, die je gistermiddag hebt gezien.' Ouwe Kareltje trok onwillig zijn schouders. 'Ik zie zoveel mannen en vrouwen,' reageerde hij nukkig. De Cock boog zich iets naar hem toe. 'Die man van het geeltje.' 'O… die.' De Cock knikte. 'Hoe laat was het?' 'Twee uur, half drie. Ik stond op het bruggetje van de Achterburgwal. Ze kwamen uit de Korte Niezel en gingen naar de Stormsteeg.' 'Heeft die man je gezien… herkend?' Ouwe Kareltje schudde nadenkend het hoofd. 'Ik dacht het niet. Zie je, ze hadden mot, geloof ik.' 'Ruzie, die man en vrouw?' Ouwe Kareltje gebaarde wat triest voor zich uit. 'Het komt voor, weet je. Ook in die kringen. Volgens mij had hij flink de pest in. Hij trok zo venijnig aan de riem.' 'Riem?' Ouwe Kareltje knikte. 'Ze hadden een hond bij zich. Een grote hond.' Hij wees met zijn hand van de grond. 'Zo'n kalf… weet je… een soort Prins Bernard, maar dan in het zwart.' De Cock glimlachte. 'Sint Bernard, bedoel je.' Ouwe Kareltje knikte instemmend. 'Dat zei ik… met van die logge poten.' De Cock wreef zich nadenkend achter in de nek. 'Je kan je niet vergissen?' Ouwe Kareltje schudde het gerimpelde hoofd. 'Ik ben niet gek,' riep hij verontwaardigd. 'Ik heb ze goed gezien. Ze gingen op de brug pal aan mij voorbij.' Hij zweeg, schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. 'Heeft u verder nog iets? Ik moet nog…' De Cock knikte hem vriendelijk toe. 'Je kunt gaan. Bedankt voor je komst.' Ouwe Kareltje kwam haastig van zijn stoel en verliet duidelijk opgelucht de recherchekamer. De Cock keek hem na. Daarna deed hij de foto's van Bonny terug in de enveloppe en schoof ze in zijn la. 'Een hond,' mompelde hij ongelovig. Vledder kwam bij hem staan. 'Zouden zij Bonny gisteren hebben meegenomen?' De Cock keek naar hem op. 'Hoe wisten zij dat wij het kind bij de zusters Augustinessen hadden ondergebracht?' Hij schudde het hoofd. 'Het lijkt er niet op. Bovendien liepen ze de verkeerde kant op. Als je mij vraagt, waren ze op weg naar de Keizersstraat.' Vledder grinnikte. 'Wat is daar te zoeken? Het pand is leeg.' Met een verschrikte beweging kwam De Cock overeind en stapte naar de kapstok. Verwonderd liep Vledder hem na. 'Waar ga je heen?' De Cock sloeg met de vlakke hand tegen zijn voorhoofd. 'De begrafenis van Colette… tien uur.' Vledder stuurde de politie-Volkswagen behendig door het drukke Amsterdamse stadsverkeer. De oude motor bonkte en de uitlaat knalde luide protesten. De Cock zat naast hem, onderuitgezakt, ontspannen. 'Ouwe Kareltje,' begon hij plotseling, 'is een goede bekende van mij. Hij is goed in gezichten. Vroeger leurde hij in de buurt met nep-ringen… glanzend goud, platina, schitterende stenen. Verpakt in een smartelijk verhaal werden ze aan hebzuchtige onnozelen duur verkocht. Kareltje moest altijd onthouden wie hij al eens had beetgehad.' Hij glimlachte. 'Begrijp je… uit lijfsbehoud.' 'Doet hij echt niets meer?' De Cock grinnikte. 'Een enkel ringetje, als het toevallig zo uitkomt. Er zijn altijd wel mensen die er gewoon om vragen om bedrogen te worden.' De jonge rechercheur keek op zijn horloge. 'We zijn te laat,' zei hij bezorgd. 'Het is al ruim kwart over tien.' Hij blikte opzij. 'Zullen we teruggaan naar de Warmoesstraat? Voor wij op Zorgvlied zijn, is de plechtigheid afgelopen.' De Cock schudde het hoofd. 'Ik wil er toch even kijken. Het gebeurt nog wel eens, dat ze achter zijn op het schema.' Ze reden de poort van de begraafplaats binnen en stopten bij het kantoor. Vledder stapte haastig uit. Al na een paar seconden was hij terug. 'Ze zijn al naar de groeve,' hijgde hij. In een kalm wandeltempo stapten de rechercheurs langs de grindpaden. Toen ze halverwege waren, kwam hen in de verte een groepje mensen tegemoet. De Cock herkende familieleden van Colette en trok Vledder mee naar een zijpad. Hij had geen zin in een hernieuwde confrontatie met vragen die hij toch niet kon beantwoorden. Via een kleine omweg bereikten ze de groeve. Bij hun nadering keken ze tegen de brede rug van een grote man. De Cock hield Vledder tegen. 'Klaas Karsemeijer,' sprak hij fluisterend. 'Laat hem alleen. Misschien is hij wel de enige die ooit echt van Colette heeft gehouden.' Geruime tijd bleef de zware man bij de open groeve staan. Toen slofte hij langzaam weg. Het hoofd diep gebogen. De Cock keek om zich heen. Er waren rondom vele versgedolven graven met kransen, linten en bloemen op omgewoelde aarde. Het was intens stil. Benauwend. Soms klonk het tjilpen van een mus. Vledder keek hem van terzijde aan. 'Had je nog iemand verwacht?' Zijn collega antwoordde niet. Zijn scherpe gehoor had een bijzonder geluid opgevangen, verderop, achter een dichte haag van bonte ligusters. Het was het zachte, bijna ijle rinkelen van belletjes. Voorzichtig ging hij op het geluid af. De jonge Vledder liep hem na. Plotseling bleef De Cock staan. Voor hem, tussen de grafzerken, danste een meisje. Ze droeg een witte open blouse en een veelkleurige rok, die tot haar enkels reikte. Het lange zwarte haar golfde bij de bewegingen van haar lichaam. Als in trance danste ze voort. Zwevend gleden haar blote voeten door het gras. 12 De grauwe, meest bemoste grafstenen, vormden voor de dans een opmerkelijk decor. Monumenten van dood in een bijna magische kring. Gevangen in de ban van haar bewegingen bleef De Cock bij de ligusters staan. Het geheel, de entourage, fascineerde hem. Het vreemde was, dat haar aanwezigheid niet stoorde. Haar wilde dans rond de graven was geen dissonant, geen schrijnende tegenstelling tussen leven en dood, maar een akkoord. Na een paar minuten draaide De Cock zich om en liep naar het grindpad. Hij dacht plotseling terug aan die avond, drie dagen geleden, toen hij haar voor het eerst ontmoette. 'Een graf voor Colette,' had ze gezegd, 'daar gaat het om.' Hij schoof zijn hoedje wat naar achteren en wreef met een grove hand over zijn gezicht. Colette Maesen had haar graf gekregen, maar de raadsels rond haar dood waren niet opgelost. Waarom moest het meisje sterven? Het leek zo onredelijk, zo zinloos. Waarom zei eenieder, dat Colette Maesen een kind had, terwijl toch duidelijk was vastgesteld dat ze nooit had gebaard? Van wie was het kind? Waar had ze het vandaan? Waarom had de man met het grijs aan de slapen er belangstelling voor? En bovenal… waar was het nu? Vledder kwam hijgend achter hem aan. Zijn voetstappen knarsten in het grint. 'Die griet is gek,' riep hij achterom wijzend. 'Geloof me… knotsgek. We moeten daar wat aan doen.' De Cock keek hem van terzijde wat kil aan. 'Wat?' vroeg hij onbewogen. De jonge rechercheur schudde vertwijfeld het hoofd. 'Dat kan je toch niet toestaan,' riep hij verontwaardigd. 'Dat mag niet. We moeten de mensen van de begraafplaats waarschuwen. Je kunt toch niet iemand ongehinderd tussen de graven laten dansen?' 'Waarom niet?' Vledder slikte. 'Je krijgt last met de mensen, die hier hun dierbare doden…' De Cock wuifde het weg. 'Ze wordt wel moe.' 'En dan?' De grijze speurder glimlachte. 'Dan gaat ze met haar tamboerijntje terug naar het Leger des Heils. Ik heb gisteren nog met majoor Bosschaert gesproken. Ze zei dat Marianne zich uitstekend gedraagt.' Vledder snoof. 'Ze hoort thuis in een inrichting,' zei hij cru. De Cock bleef ineens midden op het grindpad staan. 'Thuis,' zei hij nadenkend. 'Waar hoort ze thuis?' Hij keek fronsend naar Vledder op. 'Wat weten we van haar? Vrijwel niets.' De jonge rechercheur trok wat nonchalant zijn schouders op. 'Marianne van Buuren,' zei hij achteloos, 'een hippie uit Eindhoven.' De Cock knikte traag voor zich uit. 'Ze was nogal mollig toen ze klein was en haar vader noemde haar Bolletje Beer.' Vledder maakte een grimas. 'En dat is erg belangrijk,' zei hij grijnzend. De duidelijke spot scheen de grijze speurder te ontgaan. Hij liep langzaam verder. 'Mogelijk,' mompelde hij wat afwezig, 'heel goed mogelijk.' Aan het einde van het grindpad stapte Vledder het kantoor van de begraafplaats binnen en noteerde de ligging, de klasse en het nummer van het graf van Colette. Toen hij terugkwam keek De Cock hem onderzoekend aan. 'Heb je het gezegd?' 'Wat?' 'Dat ze danste?' Vledder schudde zwijgend het hoofd. Hij nam de sleuteltjes uit zijn zak en opende de portieren van de politiewagen. Ze stapten in en reden terug naar de binnenstad. Het begon zachtjes te regenen. De Cock keek naar de druppels op de voorruit. 'We hadden haar wel mee kunnen nemen.' 'Wie?' 'Marianne. Het is nog een heel eind… op blote voeten.' Vledder schakelde de ruitenwissers in. 'Je maakt je nogal zorgen.' De Cock reageerde niet. Toen Vledder in het begin van de Warmoesstraat in een wachtende file geraakte, stapte hij zonder iets te zeggen uit en wandelde naar het bureau. Brigadier Bijkerk kwam vanachter de balie naar hem toe. 'Er wacht al meer dan een halfuur een man op je. Er zijn ook een paar vrouwen geweest.' 'Naar aanleiding van het krantenbericht?' Bijkerk knikte. 'Ik heb ze naar boven gestuurd. Ik geloof dat Van Dijk hen te woord heeft gestaan. Die man wilde perse op jou wachten.' 'Waarom?' Bijkerk trok zijn schouders op. 'Dat weet ik niet. Hij wilde je wel eens zien, zei hij.' De Cock krabde zich grijnzend in de nek. 'Verder nog berichten over het kind?' De wachtcommandant schudde het hoofd. 'Een paar onduidelijke telefoontjes van mensen die ergens een blond kereltje hadden gezien. Ik heb ze maar naar Van Dijk doorverbonden.' De Cock wuifde. 'Bedankt. En stuur die man naar boven.' Hij was kort, breed, met een buik die over zijn broekriem puilde. Zijn gezicht was rond en vlezig. Dun stroblond haar lag in een perfecte scheiding op zijn hoofd. Hij schoof zijn stoel wat bij en ging uitgebreid zitten. Zijn helgroene ogen blikten vrolijk boven wat rossige wangen. 'U bent meneer De Cock?' De grijze speurder knikte. 'Met ceeooceekaa,' reageerde hij haast automatisch. De man lachte uitbundig. Zijn omvangrijke buik deinde mee. 'Ze zei, dat u dat zeggen zou.' 'Wie?' 'Mijn vrouw. Ze kent u. U hebt haar eens geholpen, jaren geleden, bij een akkefietje met haar eerste man. Ze lag toen in een scheiding. Mijn vrouw… ze praat nog vaak over u. Een fijne man, zegt ze altijd, meneer De Cock.' Hij glimlachte. 'Ze zei: ga naar hem toe. Misschien kan je wat terugdoen.' 'Terugdoen?' Hij glimlachte opnieuw. 'Helpen, begrijpt u, bij uw onderzoek.' De Cock keek hem peilend aan. 'U… eh, u wilt mij helpen?' De man knikte heftig. 'Ik las het vanmorgen in de krant. Van dat kind, dat weg is. Direct toen ik vanmorgen het ochtendblad opsloeg en de foto zag, zei ik tegen mijn vrouw: dat smoeltje ken ik.' 'Waarvan?' Hij verschoof iets op zijn stoel, boog zich naar voren en legde beide armen huiselijk op het bureau. Eerst nu zag De Cock hoe dik zijn polsen waren, hoe pezig de handen. De man kneep peinzend een oog half dicht. 'Het is nu ongeveer een maand of drie geleden,' begon hij. 'Ik ben vrachtwagenchauffeur, op de lange afstand… Parijs, Wenen, Praag. Meestal rijd ik alleen. Soms met z'n tweeën. Normaal neem ik nooit lifters mee. Zeker in het buitenland niet. Het brengt vaak ellende. Bovendien weetje nooit…' De Cock onderbrak zijn woordenstroom. 'U nam lifters mee?' vroeg hij. De man knikte. 'Zoals ik al zei… een maand of drie geleden. Ik was even naar Hannover geweest en sukkelde lekker op mijn gemak op huis aan. Kort voor het klaverblad bij Hoevelaken zag ik er twee staan, aan de rand van de vluchtstrook. Ze staken hun hand op. Ik begrijp nu nog niet, waarom ik ben gestopt. Misschien omdat het meisjes waren, misschien ook omdat ze een kindje bij zich hadden.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'U… u gaf ze een lift?' De man keek hem verbaasd aan. 'Ik… ja, ik gaf ze een lift. Wist u dat?' De Cock schonk hem een matte glimlach. 'Ik wist dat iemand twee hippies met een kind een lift gaf naar Amsterdam. Meer niet. Ik wist niet dat u het was.' Hij plukte aan zijn neus. 'Hoe laat kwam u langs Hoevelaken?' 'Vroeg nog. Ik schat een uur of zeven.' De Cock tastte in zijn binnenzak, nam daaruit een foto van Colette en legde die voor de man neer. 'Was zij een van hen?' De man keek en knikte. 'Die andere was iets groter en had lang zwart haar.' 'En het kindje dat ze bij zich hadden, was het kindje van de foto in de krant?' De man knikte opnieuw. 'Precies. Het kan niet missen. Ik zie het smoeltje nog zo voor me.' Hij nam de foto van Colette Maesen in de hand en bezag hem aandachtig. 'Ze staat er raar op.' 'Genomen na haar dood.' Over het ronde gezicht van de man gleed verwarring. 'Dood?' De Cock knikte. 'Vermoord,' zei hij achteloos. De man slikte. Zijn handen bewogen en zijn mondhoeken trilden. 'Vermoord?' herhaalde hij hijgend. 'Drie dagen geleden.' 'Daar heb ik niets mee te maken.' De rechercheur keek de chauffeur verrast aan. 'Wie beweert dat?' De man nam zijn machtige armen van het bureau. Hij zag bleek. Alle kleur was uit zijn gezicht getrokken. 'Ik wil er ook niets mee te maken hebben,' zei hij wat beverig. Hij schudde het hoofd. 'Helemaal niet. Ik kwam voor het kind… niet voor moord.' De Cock glimlachte beminnelijk. 'Dat begrijp ik. Maakt u zich geen zorgen. Ik wil ook alleen maar iets over het kind weten.' Hij knikte hem geruststellend toe. 'U bent meneer… eh?' 'De Vries, Pieter de Vries.' De Cock nam het fotootje van Colette Maesen terug en borg het weg. 'U bracht de meisjes en het kind van Hoevelaken naar Amsterdam.' 'Ja.' 'Waar hebt u ze afgezet?' 'De Ruijterkade… bij de pont, achter het Centraal Station.' 'Hebben ze nog iets gezegd?' 'Hoe bedoelt u?' De Cock gebaarde. 'Er zal toch wel een gesprek zijn geweest?' De man knikte wat afwezig. 'We hebben het over het verkeer gehad. Het gevaar op de weg en zo. Die met het lange zwarte haar zei, dat ze de avond tevoren een ongeluk had gezien met drie doden. Daar was ze nogal vol van.' Hij kauwde peinzend op zijn onderlip. 'En clan hebben we het over het kind gehad.' Er kwam weer wat kleur op zijn wangen. 'Ik maakte me een beetje kwaad op die meiden. Het kind had bijna niets aan. Helemaal bloot van onderen. Het was nogal koud die dag. Een beetje guur. En ze hadden kennelijk al een tijdje aan de weg gestaan. Het kind had hele blauwe pootjes. Het rilde gewoon. Ik heb zelf een paar koters. Het ging me een beetje aan het hart. Ik zei: "Als je met alle geweld langs de weg wil, waarom breng je het kind dan niet ergens onder?" Nietwaar? Een kind heeft rust nodig, warmte, bescherming. Toen ik daar over doorging, werd ze giftig en zei: "Ze moesten jou ergens onderbrengen.'" 'Wie zei dat?' Hij gebaarde met een opgestoken duim. 'Die zwarte. Die andere… die van die foto… die zei niet veel. Die zat maar wat voor zich uit te staren. Het leek net alsof ze in de lorum was, bezopen.' 'En dat was ze niet?' De man lachte. 'Ik heb niet aan haar geroken.' De Cock glimlachte. 'Al met al had u geen aangenaam gezelschap opgedaan.' De man trok zijn wat mollige schouders op. 'Och,' zei hij vergoelijkend, 'toch wel. Ik had, eerlijk gezegd, medelijden met ze. Ik heb expres wat langzaam gereden. Ziet u, het was lekker warm in mijn cabine. Ik dacht: zolang ze bij mij zijn, hebben ze het in ieder geval niet koud.' Hij glimlachte voor zich uit, tastte in zijn herinnering. 'Met die zwarte, die met het lange haar, heb ik het bijna de hele rit aan de stok gehad. Over allerlei dingen. Ik zei: "Ze moesten meisjes, zoals jij, verbieden om een kind te krijgen.'" Hij wreef over zijn bol gezicht en lachte. 'Nou, toen had ik het gedaan. Ze zei, dat ze niet langer in de wagen wenste te blijven, dat ze eruit wilde… dat ik onmiddellijk aan de kant van de weg moest stoppen.' Hij verschoof op zijn stoel en schudde het hoofd. 'Dat heb ik natuurlijk niet gedaan. Ik liet haar kletsen. Ik ben gewoon doorgereden.' Hij zweeg even, keek naar de nagels van zijn vingers. 'Wij mensen oordelen zo gauw. Je weet immers nooit hoe zo'n meisje in de knoei is gekomen. Ik had er ook een beetje spijt van, dat ik zo tegen haar tekeer was gegaan. Toen we in Amsterdam waren, nam ik een tientje uit mijn portefeuille. Ik zei: "Hier, koop een warm broekje voor het kind.'" 'En toen?' De man maakte een triest gebaartje. 'Het was helemaal verkeerd. Ze werd wild, begon te schreeuwen, schold me uit voor alles wat mooi en lelijk was. "Ik heb jouw tientje niet nodig," zei ze. "Ik heb kleertjes genoeg voor het kind.'" Hij keek naar de grijze speurder op. Zijn ogen waren groot. 'Toen bukte ze zich, rukte haar rugzak open en haalde er een stel kleertjes uit… mooie kinderkleertjes, dure hemdjes, broekjes, truitjes, van alles.' De Cock reageerde verbaasd. 'Waarom liet ze het kind dan halfnaakt?' De man knikte traag, instemmend. 'Precies meneer… waarom?' 13 'Zijn er veel mensen geweest?' Robert Antoine van Dijk boog zich over zijn aantekeningen. 'Een oudere man en vier vrouwen. En dan heb ik nog een groot aantal telefoontjes gehad.' 'Is er iets bij… een melding waar we wat aan hebben?' De jonge rechercheur maakte een misnoegd gebaartje. 'Er zijn in ons land blijkbaar heel veel blonde kinderen die aan het signalement voldoen.' De Cock krabde zich achter in de nek. 'Valt er niets uit te putten?' 'Hoe bedoelt u?' De Cock stond van zijn stoel op en liep naar de plattegrond van Amsterdam aan de muur achter zijn bureau. 'Waar is het kind allemaal gezien?' Van Dijk kwam naast hem staan. 'Ik heb een paar meldingen uit Amsterdam-Oost. Daar liepen op het Zeeburgerpad twee jonge hippies met een blond kereltje op de arm.' Hij gleed met zijn vinger over de kaart. 'Dan heb ik een melding van een vrouw van middelbare leeftijd met een blond jochie in het winkelcentrum van Amsterdam-Noord… bij de snackbar. Verder een man met een huilend kindje in een rode Peugeot op het Mercatorplein. Dan een telefoontje van een vrouw over een verlaten kindje bij een bank in het Vondelpark en een…' De Cock onderbrak hem. 'Dat ligt allemaal nogal ver uit elkaar.' Van Dijk knikte. 'Ik heb ook nog berichten uit Helmond, Zwolle, Alkmaar en Purmerend. Maar de meeste berichten komen toch uit de oude binnenstad.' 'Waar?' De jonge rechercheur maakte met zijn wijsvinger een cirkeltje over de kaart. 'Hier… in de omgeving van de Herenmarkt, Haarlemmerstraat en Droogbak.' 'Wat zijn dat voor meldingen?' Van Dijk raadpleegde zijn notities. 'Een hippie met een kindje bij de Haarlemmersluis. Een vieze man met een kind in een wasserette. Een vreemde jongeman met een blond kereltje bij een winkelier in de Binnen Brouwersstraat. Een man met…' De Cock stak onderbrekend zijn hand op. 'Wat kocht hij?' 'Wie?' 'Die vreemde jongeman met het kind.' Robert Antoine maakte een verschrikt gebaartje. 'Dat heb ik niet gevraagd,' zei hij wat bedremmeld. 'Ik kreeg zoveel telefoontjes.' 'Je hebt naam en adres?' Van Dijk knikte wat timide. 'Van Beusekom, Binnen Brouwersstraat 104.' 'Melk… en beschuit.' 'Verder niets?' Van Beusekom krabde wat aan het voorhoofd en keek peinzend naar het plafond. 'Een reep chocolade en jam… een pot aardbeienjam.' 'U sprak in uw telefoontje over een vreemde jongeman. Wat was er voor vreemds aan?' De winkelier glimlachte breed. 'Ik ben echt wel wat gewend. Ik krijg de laatste jaren de meest gekke figuren in mijn zaak. Vroeger was dat niet zo. Toen had je een vaste klantenkring. Je kende iedereen. Tegenwoordig zie je van alles voor je toonbank.' De Cock knikte gelaten. 'Maar deze jongeman was wel bijzonder vreemd?' Van Beusekom maakte een vaag gebaartje. 'Met vreemd bedoelde ik eigenlijk de manier waarop hij met het kind omging. Zo onhandig, begrijpt u. Je kon echt zien, dat hij het helemaal niet gewend was.' 'Het omgaan met kinderen.' 'Precies. Toen hij zijn boodschappen van de toonbank wilde pakken, liet hij het kind bijna vallen. Ik heb ze toen maar in een plastic zak gedaan.' 'Hoe vaak is hij bij u in de zaak geweest?' 'Eén keer.' 'Enig idee waar hij thuishoort?' Van Beusekom spreidde beide armen. 'Dat is moeilijk te zeggen.' 'In een kraakpand?' De winkelier schudde het hoofd. 'Er zijn hier in de buurt bijna geen kraakpanden meer. Gelukkig niet. De meeste afbraakhuizen zijn dichtgemetseld. Probeer het eens in de Haarlemmerstraat. Er zijn daar van die oude panden waar ze kamertjes verhuren. Ik heb hem met het kind die kant uit zien gaan.' De Cock knikte de winkelier dankbaar toe. 'Mocht de jongeman terugkomen…' Van Beusekom grinnikte. 'Ik heb uw telefoonnummer.' Ze stapten vanuit de Binnen Brouwersstraat de Haarlemmerstraat in. Vledder keek zijn oude leermeester van terzijde aan. 'Weet jij welke panden de winkelier precies bedoelde?' De Cock knikte. 'Ik ben er wel eens geweest. Voor een onderzoek. Onbeschrijfelijke toestanden. Je kan moeilijk van kamerverhuur spreken. Het zijn vieze gore hokken, vaak met wanden van hardboard. Er wonen vrij veel buitenlandse arbeiders.' 'Zou Bonny daar zijn ondergebracht?' De Cock trok zijn schouders op. 'Mogelijk. We moeten wat proberen. De meeste meldingen concentreren zich in deze omgeving. Het kopen van melk, beschuit en jam kan op het onderhouden van een kind duiden. Of dat kind onze Bonny is…' Hij maakte zijn zin niet af, bleef bij een gammele oude deur staan en drukte die open. In het portaal, los op de granieten vloer, lag een stapel post. De grijze man raapte de brieven op en bekeek de namen. Vledder blikte over zijn schouder mee. 'Bekenden?' vroeg hij. De Cock schudde het hoofd. 'Ik zie er niets tussen.' Hij bukte zich, legde de brieven terug op de granieten vloer en liep de trap op. Vledder volgde. Boven, aan een grauwe muur, stond achter een slordig gekwaste pijl Hier Melden. Ze liepen in de richting die de pijl aanwees en stuitten aan het einde van een lange gang op een gesloten deur. De Cock klopte en stapte tegelijk naar binnen. Aan een tafel, tot aan de rand bedekt met speelkaarten zat een al wat oudere vrouw. Een pas opgestoken sigaret bungelde aan haar dunne lippen. Met een kaart in haar hand keek ze wat verstoord op. De Cock zwaaide haar toe. 'Dag… Tante Marie.' Ze legde de kaart neer. 'Wat moet je?' vroeg ze scherp. De Cock keek haar droef aan. 'Kan het niet wat vriendelijker?' vroeg hij treurig. 'Ik ben nooit zo blij als je komt.' De Cock glimlachte. 'Ik ben altijd lief voor je geweest,' schertste hij. 'Ik dacht dat je de beste herinneringen aan mij bewaarde.' Ze stond wat moeilijk van haar stoel op en snoof verachtelijk. 'Wat moet je?' herhaalde ze met haar handen in haar zij. 'Zoek je iemand?' De grijze speurder maakte een vaag gebaartje. 'Een jongeman… met een kindje.' 'Jij ook al?' De Cock onderdrukte zijn verrassing. Hij keek haar onderzoekend aan. 'Hoezo… jij ook al?' Ze bewoog haar hoofd iets schuin. 'Vanmorgen was hier al een vrouw.' 'Hoe laat?' 'Half tien.' 'Wat voor een vrouw?' Ze trok wat onwillig haar schouders op. 'Een net mens… een dame… om zo te zeggen.' 'Ze kwam bij jou, net als ik, en vroeg naar een jongeman met een kindje?' 'Ja.' 'En toen?' 'Toen heb ik haar naar boven gestuurd. Naar de zolder. Kamer negen.' 'En verder?' Ze keek naar hem op. Een blik van onbegrip in haar oude ogen. 'Verder… verder niets. Ik heb haar niet meer teruggezien.' Ze liepen de trap op. Tante Marie voorop. Een bos sleutels puilde uit de zak van haar jasschort met bloemetjes. Afgezakte kousen hingen in ruime plooien om haar magere benen. Haar grote brede voeten staken in flanellen pantoffels. De greep om de leuning was vast. Moeizaam, hijgend, trok ze zich omhoog. Op het volgende portaal bleef ze staan. 'Het mens kan natuurlijk langs mijn deur zijn geglipt. Dat doen de anderen ook als ze geen geld hebben voor de huur.' De Cock knikte begrijpend en beduidde haar verder te gaan. Ze liep mokkend door. Midden op de trap bleef ze weer staan. 'Normaal neem ik geen kinderen in mijn huis,' zei ze verklarend. 'Maar dat joch zei, dat zijn vrouw het open en bloot met een ander hield… dat hij het niet langer kon aanzien… dat hij het kind had opgepakt en was weggegaan.' De Cock keek langs haar heen omhoog. 'Hoe ver nog?' 'Twee trappen.' Ze strompelde verder. 'Als het kind lastig wordt, gaat hij er toch mooi met kind en al uit. Ik heb hier geen crèche.' 'Heb je vanmorgen de krant niet gelezen?' Ze schudde haar hoofd. 'Ik leg liever een kaartje. Voor rottigheid heb ik geen krant nodig. Ik heb aan mijzelf genoeg.' Ze keek langs haar schouder naar beneden. 'Is er wat met het kind?' De Cock antwoordde niet. Toen ze de zolderverdieping hadden bereikt, slofte ze door een nauwe gang naar een deur met een metalen negen. Ze wachtte even tot haar ademhaling weer wat op peil was en klopte toen zacht, bescheiden. Er kwam geen reactie. Ze klopte opnieuw en luisterde met haar oor tegen de deur. 'Zeker niet thuis,' zei ze half omdraaiend. Ze balde een kno-kerige hand tot een vuist en bonsde op het bovenpaneel. Toen het geluid was weggeëbd, bleef de stilte. Na een paar seconden vatte ze de kruk, deed de deur halfopen en keek naar binnen. De Cock zag aan haar rug dat ze schrok. Hij legde een hand op haar schouder en trok haar zachtjes terug. Haar rimpelig gelaat zag asgrauw en haar ogen puilden haast uit de kassen. 'O God,' lispelde ze ontsteld. 'O grote God.' De Cock duwde haar opzij en drukte de deur met zijn voet verder open. In het kamertje, op ruim een halve meter van een omgewoeld bed, lag Fred Doornekamp. Met grote opengesperde ogen staarde hij naar de zoldering. Om zijn lippen lag een verstarde grijns. Vreemd, verwrongen. Het was alsof hij het nog niet vatte, alsof hij luisterde naar een grap waarvan hij de pointe niet begreep. Vledder keek over zijn brede schouder. 'Dood?' De Cock knikte traag. 'Vermoord.' 14 Rechercheur De Cock liet zijn scherpe blik door het zolderkamertje dwalen. Haast mechanisch nam hij alles in zich op. Hij had voor dergelijke situaties een bijna fotografisch geheugen met liefde en aandacht voor elk detail. Het licht uit een schuin dakraam viel op een laag tafeltje met een vergeeld marmeren blad. Er stonden twee kommen, een vuil bordje en een fles, nog voor driekwart gevuld met melk. Er lagen broodkruimels en een aangebroken pakje margarine. Een wit plastic lepeltje stak in een open jampot. Aan een ruw afgescheurde rol ontbraken enkele beschuiten. Bij het hoofd van het slachtoffer, op de vloer, lag een smal stuk gaspijp van ongeveer een meter. Aan het einde, bij een kniestuk, kleefden blonde haren in geronnen bloed. De Cock knielde bij het slachtoffer neer en bezag de wonden. Ze schemerden rossig door het blonde haar. Omdat de dode starende ogen hem hinderden, drukte hij ze toe. Daarna stond hij op en zocht naar bloedspatten. Ze zaten vrij laag, nog beneden de knik, waar de wand met het dak schuin omhoog liep. Hij wees ze Vledder aan. 'Wat denk je?' vroeg hij. De jonge Vledder bezag de situatie. 'De tweede… en volgende slagen,' formuleerde hij voorzichtig, 'werden toegebracht toen het slachtoffer op de grond lag.' De Cock knikte instemmend. 'Ik denk dat hij in zijn slaap werd verrast.' Vledder keek hem aan. 'Je bedoelt, dat hij de eerste slag kreeg toen hij nog in bed lag?' De Cock schoof zijn dikke onderlip naar voren. 'Bij de eerste slag ontstaan geen bloedspatten. Aan het bed zijn ook geen bloedsporen te ontdekken. Toen het slachtoffer, vermoedelijk als reactie op de eerste klap, van het bed op de grond rolde, sloeg de dader opnieuw toe… op het hoofd en in de wond, die bij de eerste klap was ontstaan.' Vledder zuchtte omstandig. 'Toen spatte het bloed weg.' De Cock wreef nadenkend over zijn kin. 'Of het slachtoffer bij die eerste klap werkelijk sliep, is natuurlijk slechts een veronderstelling. Het is ook heel goed mogelijk, dat hij van zijn bezoeker of bezoekster niets vreesde en liggend in zijn bed met hem of haar converseerde.' Vledder keek op het slachtoffer neer en schudde meewarig het hoofd. 'Hoe het ook zij… Fred Doornekamp heeft weinig kansen gehad.' Hij klemde zijn lippen op elkaar. 'Het wordt tijd, dat we de moordenaar vatten. Wie weet wie zijn derde slachtoffer is.' De Cock keek zijn jonge collega fronsend aan. 'Je wilt zeggen, dat degene die Colette Maesen doodde, ook verantwoordelijk is voor de moord op Fred Doornekamp?' Vledder knikte overtuigend. 'Hetzelfde type moord.' De Cock reageerde niet. Hij wendde zich tot de kamerverhuurster, die nog steeds in de deuropening stond. Tante Marie had zich van haar schrik hersteld. Ze had zich weer duidelijk in bedwang. Op haar wangen lag weer wat kleur. De Cock wees naar het lijk op de vloer. 'Hoe laat kwam hij gisteren?' vroeg hij. Ze maakte een vaag gebaartje. 'Drie uur… half vier. Het kan ook wat later zijn geweest.' De Cock tastte in de binnenzak van zijn colbert en nam daaruit een van de fotootjes, die zuster Maria van Bonny had gemaakt. 'Met dit kind?' Ze nam het fotootje van de rechercheur over en bekeek het aandachtig. 'Ja… met dit kind. En een plastic zak met boodschappen.' 'Is er nog bezoek voor hem geweest?' 'Wanneer?' 'Gisteren.' Ze schudde haar hoofd. 'Hij is wel even weggeweest, zo om een uur of acht. Hij moest bellen, zei hij, en vroeg of ik even op het kind wilde passen.' 'Dat hebt u gedaan?' Ze knikte. 'Ik ben even wezen kijken.' De harde trekken in haar gezicht verzachtten. 'Het sliep zo rustig. Net een engeltje.' 'Met open deur? Ik bedoel, de deur van de kamer was niet op slot?' Ze schudde haar hoofd. 'Dat kon niet.' De Cock bekeek het slot. Het zag er volkomen gaaf uit. 'Waarom niet?' vroeg hij verwonderd. Ze glimlachte. 'De vorige huurder heeft de sleutel meegenomen.' 'Dan had u hem toch een reservesleutel kunnen geven?' Ze grijnsde en klopte op de bos sleutels in haar jasschort. 'Ik blijf graag baas in eigen huis. Als ik hem deze sleutel had gegeven, dan had ik zelf niets meer. Er zijn van elke kamer maar twee sleutels.' De Cock knikte begrijpend. 'Hoe laat kwam hij thuis?' 'Om een uur of tien.' 'Alleen?' Ze trok haar schouders op. 'Hij stak even zijn hoofd bij mij om de deur en zei dat hij terug was. Of er toen verder nog iemand op de gang stond, weet ik niet.' Ze grinnikte. 'Ik ben niet zo preuts. Van mij mag het. Ze knoeien maar aan. Als ze de huur maar betalen.' 'En dat had hij gedaan?' Ze schudde haar hoofd en zuchtte. 'Morgen,' zei hij. 'Morgen heb ik het. Morgen komen ze het mij brengen. Veel geld.' De Cock keek haar verbaasd aan. 'En dat heeft u geloofd?' Ze knikte traag, staarde naar de dode op de vloer. 'Hij zei het op een manier… alsof het waar was.' De Cock had moeie voeten. Hij leunde in zijn stoel achterover en tilde beide benen op zijn bureau. Een felle pijn trok uit zijn tenen omhoog en prikte in zijn kuiten. Het stemde hem somber. Hij wist wat die pijn betekende. Telkens als het slecht ging, als een onderzoek niet naar wens verliep, voelde hij zijn voeten. Hij was er in lange jaren mee vertrouwd geraakt. 'Bonny is weg,' sprak hij ernstig. 'De moordenaar heeft hem meegenomen.' Hij zuchtte met een zorgelijk gezicht. 'De gedachte dat het kind nu in handen is van iemand die zonder scrupules tot een moord in staat is, benauwt me.' Vledder keek van zijn aantekeningen op. 'Fred Doornekamp nam het kind dus uit het Westerpark weg.' De Cock knikte. 'Hij moet zuster Angelica vanuit de Warmoesstraat zijn gevolgd. Toen hij zijn kans schoon zag, pakte hij het kind op en liep ermee weg. Je moet bedenken dat Fred Doornekamp voor het kind geen vreemde was. Bonny had hem al een paar maal in de Keizersstraat ontmoet.' 'Wat wilde hij met het kind?' De Cock gebaarde. 'Dat is wel duidelijk… verkopen. Hij dacht er veel geld voor te krijgen. We kunnen gevoeglijk aannemen, dat hij diezelfde avond nog heeft gebeld met iemand die belangstelling had.' Hij zweeg even. 'Misschien deed hij het wel in opdracht.' De ogen van Vledder begonnen te glinsteren. 'Van de vrouw,' riep hij enthousiast. 'In opdracht van de vrouw die zich de volgende morgen bij Tante Marie meldde.' 'Mogelijk.' De jonge rechercheur kwam vanachter zijn bureau vandaan. Zijn jeugdige gezicht stond strak. 'Zij deed het,' sprak hij ernstig. 'Natuurlijk. Zij vermoordde Doornekamp. Ze kregen onenigheid over de kidnapping. Toen ze niet tot een akkoord konden komen, sloeg de vrouw toe en nam het kind mee.' De Cock plukte aan zijn onderlip. 'Jij dacht toch,' zei hij wijzend, 'dat de beide moorden door één en dezelfde dader werden gepleegd?' 'Ja.' 'Waarom vermoordde de vrouw dan Colette Maesen?' Vledder stapte op zijn mentor toe. 'Om dezelfde reden. Begrijp je? Colette Maesen handelde in eerste instantie over het kind. Alleen was Bonny er toen niet… of de vrouw kon hem in de kast niet vinden.' De Cock keek naar hem op. 'Als troost nam ze toen het koalabeertje mee om iemand te laten zien dat ze toch op het goede spoor was.' Vledder keek hem weifelend aan. 'Is dat zo gek?' De Cock schudde langzaam het hoofd. 'Het is een fraaie theorie,' zei hij bedachtzaam. 'Het overwegen waard. Rijst onmiddellijk de vraag… wie is de mysterieuze figuur op de achtergrond?' Vledder gebaarde heftig. 'Iemand, die zoveel voor het kind wil geven, dat het een moord waard is.' De telefoon rinkelde. De grijze speurder nam de hoorn op. 'Met De Cock,' sprak hij gelaten. In een snelle beweging nam hij zijn benen van het bureau en zat met een ruk rechtop. 'Wat?' riep hij verbaasd. 'Weg? Wanneer? Niets gezegd? Hoe laat? Bedankt.' Hij legde de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht stond ernstig. Vledder keek hem gespannen aan. 'Wat is er?' De Cock kwam langzaam uit zijn stoel overeind. 'Het was majoor Bosschaert. Marianne van Buuren is gisteravond stilletjes uit het Goodwill Centrum weggelopen. Ze heeft al haar spulletjes meegenomen en is niet teruggekeerd.' Vledder schudde het hoofd en lachte vreugdeloos. 'Vanmorgen was ze nog bij het graf van Colette.' De Cock reageerde niet. Hij staarde voor zich uit, ver, in het niets. Het was alsof hij de scène terugriep in zijn herinnering. In zijn ogen lag een dromerige blik. 'Ze danste,' zei hij zacht. 'Ze danste.' Robert Antoine van Dijk kwam gehaast de recherchekamer binnenstappen. Hij nam een stoel bij het bureau van De Cock en legde zijn notitieboekje voor zich neer. 'Fred… of voluit Frederik Hendrik Doornekamp,' las hij hardop, 'werd zevenentwintig jaar geleden in Amersfoort geboren. Toen hij veertien jaar was, verhuisde de familie naar Amsterdam, waar Fred de middelbare school afliep. Op aandringen van zijn vader begon hij aan een rechtenstudie. Fred was bijzonder politiek geïnteresseerd. Hij zat in allerlei studentenorganisaties. Hij kreeg daarover onenigheid met zijn wat autoritaire vader en verliet het huis. Hoewel moeder nadien een algehele verzoening tot stand bracht, bleef Fred buitenshuis. Hij komt op onregelmatige tijden op bezoek, meestal als zijn financiële middelen zijn uitgeput.' 'Werk?' 'Hij is een poosje aan zo'n zogenaamde rechtswinkel verbonden geweest.' 'Hier in Amsterdam?' 'Inderdaad. Dan heeft hij nog een tijdje voor een uitzendbureau gewerkt. Ook daar was niets ten nadele van hem bekend.' 'Heroïne?' Van Dijk schudde het hoofd. 'Ik heb diverse junkies in de stad gesproken. Ze kennen hem niet. Noch als handelaar, noch als gebruiker.' 'Je bent bij zijn ouders geweest?' Robert Antoine knikte. 'Je wilde toch wat informaties over hem? Door al die tips over dat verdwenen kind was ik er nog steeds niet toe gekomen.' De Cock keek hem aan. 'Je hebt thuis beslist nog wel een mooi donkerblauw kostuum en een nette das.' De jonge rechercheur blikte wat argwanend terug. 'Dat… eh, dat heb ik.' De Cock zuchtte omstandig. 'Trek het aan. Ga terug naar de ouders en vertel hen dat hun zoon is overleden.' Robert Antoine slikte. Zijn adamsappel wipte op en neer. 'Is… eh, is Fred Doornekamp dood?' De Cock knikte. 'Vledder en ik hebben hem vanmorgen op een zolderkamertje aan de Haarlemmerstraat gevonden. Hij werd vermoord.' De jongeman keek hem verbijsterd aan. 'En gisteravond heeft hij nog met zijn vader gebeld.' 'Hoe laat?' 'Tegen tien uur.' 'Waarvandaan?' Van Dijk trok zijn schouders op. 'Zijn vader dacht aan een café, een bar. Er was nogal harde muziek op de achtergrond.' De Cock knikte begrijpend. 'Waarom belde hij?' Robert Antoine maakte een vaag gebaartje. 'Fred zei dat hij een poosje uit Amsterdam wegging, dat zijn ouders zich niet ongerust behoefden te maken, als hij een tijdje niet kwam opdagen.' 'Heeft hij gezegd waar hij heen ging?' 'Nee.' De Cock wreef zich peinzend over zijn breed gezicht. Hij draaide zich langzaam om en begon door de kamer te stappen, traag, half waggelend in zijn zo typische slenterpas. De pijn was uit zijn voeten verdwenen. Zijn hersenen werkten weer op volle toeren. De tweede moord had hem verrast, overrompeld, en aan de zaak een wending gegeven die hij niet had voorzien. Bij het bureau van Vledder bleef hij staan. Hij hield zijn wijsvinger gebarend voor zijn neus. 'Fred Doornekamp,' sprak hij recapitulerend, 'belde tegen tien uur zijn vader en zei dat hij een poosje uit de stad zou verdwijnen. Volgens Tante Marie was het tien uur toen hij zijn hoofd om haar deur stak en zei dat hij terug was. Daar zit weinig ruimte tussen. De plaats vanwaar Fred Doornekamp belde, lag dus niet ver.' Hij wendde zich tot Robert Antoine. 'Ga de ouders van Doornekamp waarschuwen. Voor bijzonderheden verwijs je ze maar naar mij. Doe het wel voorzichtig en een beetje tactisch.' Hij pauzeerde even. 'Dan ga je naar de Haarlemmerstraat en onderzoekt daar in de directe omgeving vanuit welke bar Fred Doornekamp gisteravond om tien uur belde. Misschien weet men nog welke andere telefoongesprekken hij heeft gevoerd… wat hij voor de gesprekken moest betalen.' Van Dijk knikte begrijpend. 'En dan?' 'Dan kom je terug hier naar de Kit.' Toen Robert Antoine was vertrokken, liep De Cock terug naar Vledder. 'Waar heb je de spullen van Fred Doornekamp?' 'Welke spullen?' 'Die uit het zolderkamertje zijn gekomen.' Vledder wees achter zich. 'In het hok van de inbeslaggenomen goederen.' 'Heb je ze al nagekeken?' Vledder maakte een hulpeloos gebaartje. 'Er zat niets bij. Ik bedoel, niets dat ons verder kan helpen.' 'Geen portefeuille, mapje, notitieboek, agenda, aantekeningen?' Vledder schudde mistroostig het hoofd. 'Ik ben alles heel zorgvuldig nagegaan. Helemaal niets.' Hij trok de lade van zijn bureau open. 'Ik heb hier een lijstje. De fles melk, de kommen, het bordje en de pot met jam zijn dactyloscopisch onderzocht. Er waren duidelijke afdrukken van Fred Doornekamp en kleine vingertjes, die vrijwel zeker van Bonny afkomstig zijn. Dan was er een smalle spijkerbroek, een groen legerjack, een T-shirt, een paar hoge, afgetrapte schoenen en een paar geitenwollen sokken. Ondergoed droeg hij niet.' 'Zat er geen papiertje in een van de zakken van het jack?' Vledder keek wat verstoord op. 'Wat wil je toch?' Zijn stem klonk kriegelig. 'Kijk het anders zelf na.' De Cock schudde het hoofd. Hij pakte een stoel en ging bij zijn jonge collega zitten. 'Kijk,' legde hij geduldig uit. 'Fred Doornekamp heeft gisteravond zijn vader gebeld. We kunnen gevoeglijk aannemen, dat hij het telefoonnummer van zijn ouders uit zijn hoofd kende. Maar hij moet ook contact hebben gehad met de vrouw die de volgende morgen kwam.' Vledder knikte begrijpend. 'Je bedoelt, dat hij mogelijk dat nummer ergens genoteerd had.' 'Precies. Het zou een leidraad kunnen zijn. Het is natuurlijk mogelijk dat hij een naam wist en het nummer eenvoudig in het telefoonboek opzocht. In dat geval kwam de vrouw vermoedelijk uit Amsterdam.' 'Waarom?' De Cock gebaarde. 'In een bar zijn in de regel geen interlokale telefoonboeken voorhanden.' Vledder grinnikte. 'Zeker niet in een bar uit de omgeving van de Haarlemmerstraat. Maar hij kan natuurlijk "inlichtingen" hebben gebeld.' De Cock krabde zich achter in de nek. 'Je hebt gelijk,' sprak hij somber. 'Het wordt een moeilijke zaak. Het is niet te verwachten dat een telefoniste zich iets van een dergelijke aanvraag zal herinneren. Ik hoop maar, dat Robert Antoine wat ontdekt. De bar van waaruit Fred Doornekamp belde, moet te vinden zijn.' Vledder stond ineens rechtop. In zijn ogen lag een verschrikte blik. 'Er was een nummer,' zei hij hijgend. 'Op zijn arm.' De Cock keek hem verbaasd aan. 'Op zijn arm?' Vledder knikte nadrukkelijk. 'Op de binnenkant van zijn linkeronderarm. Ik zag het toen de broeders hem uitkleedden. Ik dacht, dat het een nummer was, zoals de mensen in de concentratiekampen kregen.' Hij schudde zuchtend het hoofd. 'Doornekamp kan gezien zijn leeftijd natuurlijk nooit in een concentratiekamp zijn geweest.' 'Heb je het nummer?' Vledder beet spijtig op zijn onderlip. 'Nee… ik dacht, ik noteer het morgen wel bij de sectie.' De Cock beende met grote stappen naar de kapstok en greep zijn oude hoedje. Vledder kwam hem na. 'Waar ga je heen?' De Cock draaide zich half om. 'Naar het sectielokaal.' 15 De Cock trok het laken terug. Om de verstarde mond van de dode lag nog steeds die vreemde grijns van verwondering. De grijze speurder bleef ernaar kijken. De uitdrukking trof hem opnieuw. Hij had moeite zijn blik ervan los te maken. De jonge Vledder tilde de linkerarm van Fred Doornekamp wat omhoog. De cijfers werden zichtbaar. Ze stonden aan de binnenkant, in de lengterichting, even onder de pols. 'Een-twee-vijf-zeven-drie,' las hij hardop. De Cock nam zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn colbert en schreef het nummer op. Hij borg het boekje weg, liep naar de grote wasbak in de hoek van het lokaal en maakte een punt van een handdoek vochtig. Daarna ging hij terug naar de dode en wreef met de handdoek zachtjes over de cijfers op de arm. Ze vervaagden. De grijze speurder keek naar het blauw, dat op de handdoek achterbleef. 'Ballpoint,' stelde hij vast. Vledder knikte instemmend. 'Een getal van vijf cijfers,' zei hij peinzend. De Cock gooide de handdoek in een mand. 'Als het een telefoonnummer is, kunnen we de grote steden in ons land uitsluiten. Die hebben meestal zes of meer cijfers. Blijft de vraag: welk kengetal moet ervoor?' Hij vatte het laken en schoof het weer over het hoofd van de dode. Hij deed het traag, omzichtig, met een gebaar van haast ingetogen piëteit. 'Hoe laat is morgen de sectie?' 'Vier uur in de middag. Dokter Rusteloos kon niet veel vroeger komen. Hij had nog een autopsie in Nijmegen en een in Den Bosch.' De Cock schoof zijn lippen in een tuitje. 'Dan hebben we morgenochtend nooit tijd voor de herkenning. Het lijkt mij het beste dat Robert Antoine dat doet. Hij heeft al contact met de ouders.' Vledder deed het licht uit en sloot het sectielokaal zorgvuldig af. Over het brede trottoir liepen ze terug naar de wagen. De Cock trok zijn hoedje wat naar voren. Het regende. Een zachte, miezerige motregen viel op hen neer. Ze stapten in, reden van de Overtoom weg en trokken linksaf de Nassaukade op. De Cock keek naar de zwaaiende ruitenwissers. 'Een-twee-vijf-zeven-drie,' mompelde hij in het ritme. 'Fred Doornekamp zal de plaats wel hebben gekend.' Vledder keek hem van terzijde aan. 'Je bedoelt, dat hij daarom het kengetal niet noteerde?' De Cock wuifde voor zich uit. 'Als hij de plaats wist, kon hij het kengetal in elk telefoonboek vinden.' Vledder snoof. 'We hebben er feitelijk niets aan. Zonder kengetal is het nummer voor ons onderzoek voorlopig van weinig waarde. Je kunt er op korte termijn vrijwel niets mee doen.' De Cock schoof zijn hoedje tot achter in de nek. 'Colette Maesen is dood,' zei hij somber, 'en Fred Doornekamp is dood. En beiden wisten wie belangstelling voor het kind had.' Hij drukte zich wat omhoog, keek om zich heen en herkende de Rozengracht. 'Ga naar de Oude Zijds Voorburgwal,' zei hij strak. Vledder keek hem verwonderd aan. 'Wat moeten we daar doen?' De Cock zakte weer terug. 'Praten,' zei hij loom, 'met de majoor.' 'Goedenavond heren.' De wat hese stem van majoor Bosschaert klonk warm. 'Komen jullie ons Marianne terugbrengen?' De Cock schudde triest het hoofd. 'Ik weet niet waar ze uithangt. Ik heb alleen een onbestemd gevoel dat ze in moeilijkheden is.' 'Waarom?' De Cock gebaarde wat vaag. 'We hebben vanmorgen een jongeman, met wie Marianne wel omgang had, vermoord in een zolderkamertje gevonden.' 'Heeft zij daar iets mee te maken?' De grijze speurder spreidde zijn armen in een hulpeloos gebaar. 'Dat vraag ik mij af.' Hij zweeg even, keek de vrouw voor hem ernstig aan. 'Er is,' begon hij weifelend, 'een wetenschap, noem het een geheim, rondom een kind. Van dat geheim waren… zo is mijn stellige overtuiging, drie mensen op de hoogte: Colette Maesen, een jonge vrouw, verslaafd aan heroïne… Fred Doornekamp, de jongeman, van wie ik u sprak, en Marianne.' Hij zweeg even voor het effect. 'Colette Maesen en Fred Doornekamp hebben beiden, vrij kort na elkaar, op een gewelddadige wijze de dood gevonden…' Majoor Bosschaert zuchtte. 'Ik begrijp het. U bent bang, dat nu ook Marianne in gevaar verkeert.' De Cock knikte traag. 'Het is zaak dat we haar zo gauw mogelijk vinden. Ik geloof niet dat ze zich haar situatie bewust is. Ze weet waarschijnlijk ook niet vanwaar het gevaar komt.' 'Weet u het?' De Cock liet het hoofd wat zakken. 'Ik moet u tot mijn spijt bekennen dat we nog volkomen in het duister tasten.' Hij pauzeerde, keek op. 'Heeft u veel met Marianne gesproken?' Majoor Bosschaert schudde het hoofd. 'Ik heb niet zoveel contact met haar gehad. Zuster Anneke wel. Zij trok zich het lot van Marianne sterk aan.' De Cock plukte wat verlegen aan zijn neus. 'Zouden we met zuster Anneke mogen praten?' Majoor Bosschaert aarzelde en trok een wat bedenkelijk gezicht. 'Het Leger des Heils is in principe geen verlengstuk van de politie. Ik bedoel… als Marianne vertrouwelijke mededelingen heeft gedaan…' De Cock stak afwerend een hand op. 'Wij willen niemand in verlegenheid brengen. Wij… eh, wij respecteren de grenzen van het geweten. Het gaat ons om kleine zaken: uitlatingen, toespelingen, opmerkingen die voor ons van belang kunnen zijn.' Majoor Bosschaert gebaarde naar de stoelen in haar primitief kantoortje. 'Gaat u zitten. Ik zal zuster Anneke even voor u roepen.' Ze liep met grote stappen van hen weg en kwam na een paar minuten terug met een jonge heilsoldate. De Cock schatte haar voor in de twintig. Ze had een vriendelijk open gezicht en een blijde blik uit lichtgrijze ogen. Majoor Bosschaert wuifde. 'Dat zijn heren van de politie. Ze willen je wat vragen over Marianne.' De grijze speurder stond op en boog beleefd. 'Mijn naam is De Cock,' sprak hij beminnelijk, 'met ceeooceekaa.' Hij wenkte schuin opzij. 'En dat is collega Vledder, mijn onschatbare hulp.' Ze nam de rechercheurs nauwkeurig op. Haar blik gleed van De Cock naar Vledder en terug. 'Waarmee kan ik u van dienst zijn?' De Cock glimlachte. 'Laten we gaan zitten.' Hij vatte een stoel en zette die voor haar neer. 'De majoor vertelde dat u zich het lot van Marianne nogal aantrok, dat u goede contacten met haar onderhield.' Ze nam omzichtig plaats, de knieën gesloten tegen elkaar. 'Marianne,' zei ze ernstig,'is een boeiend meisje.' 'U sprak veel met haar?' Zuster Anneke glimlachte. 'Ze sprak meer met mij.' De Cock keek haar niet-begrijpend aan. 'Is… eh, is dat niet hetzelfde?' Ze schudde beslist het hoofd. 'Marianne heeft een nogal gesloten karakter,' legde ze geduldig uit. 'Zij verwerkt alle dingen in zichzelf. Ze uit ze niet. Als ik probeerde haar aan het praten te krijgen, boog ze het gesprek onmiddellijk om. In plaats dat ik haar vroeg, vroeg ze mij. In plaats dat zij dingen uit haar leven vertelde, dwong ze mij tot vertrouwelijkheden.' 'Zoals?' Zuster Anneke verschoof iets op haar stoel en gebaarde vaag. 'Hoe ik dacht over de wereld om mij heen… over God, over mijn ouders, over mannen, over seks…' De Cock knikte begrijpend. 'Heeft ze nooit iets over haarzelf verteld, over iets dat ze had meegemaakt?' Ze bewoog haar handen in haar schoot. 'Ze is maar kort bij ons geweest.' Het klonk als een verontschuldiging. 'Twee, drie dagen. Marianne was nog niet zover. Vertrouwen tussen mensen moet groeien.' De Cock boog het hoofd. 'U hebt gelijk,' zei hij ernstig. 'Daar is tijd voor nodig.' Hij gebaarde in haar richting. 'Wat was jouw indruk van haar?' Ze trok een pijnlijk gezicht. 'Dat is een moeilijke vraag. Marianne had een bewogen leven achter zich. Dat is zeker. Veel teleurstellingen. Ze was ook vaak neerslachtig… alsof er iets was dat haar drukte. Op een morgen zaten we samen aan de koffie. Plotseling zei ze: "heb je wel eens een kind zien verbranden?'" De Cock slikte. 'Een kind zien verbranden?' herhaalde hij verschrikt. Zuster Anneke trok een ernstig gezicht en knikte. 'Dat vroeg ze.' 'En toen?' 'Ik zei, nee, gelukkig niet. Toen zei ze: "Het is iets dat je nooit vergeet. Alleen al daarom zou men auto's moeten verbieden.'" Vledder kwam vanaf het oude gaskomfoortje met twee kommen dampende koffie. Hij zette er een voor zijn oude collega neer. 'Met veel suiker,' zei hij warm. 'Voor jou.' De Cock keek dankbaar naar hem op. Hij vatte de kom voorzichtig met beide handen en slurpte behaaglijk. Op zijn breed grof gezicht kwamen milde trekken. 'Marianne,' zei hij zacht, nadenkend. 'Wat weten we van haar?' Vledder ging tegenover hem aan zijn bureau zitten. Hij glimlachte. 'Toen wij van de begrafenis van Colette Maesen terugkwamen, heb je dezelfde vraag gesteld. Ik heb diezelfde morgen nog met Eindhoven gebeld. Ze was daar bij de politie niet bekend. Men had nog nooit van haar gehoord. Ook in het bevolkingsregister van Eindhoven kwam ze niet voor. Er was wel een familie Van Buuren, maar die had geen dochter in die leeftijd.' De Cock keek verrast naar hem op. 'Dat heb je mij nog niet verteld.' Het klonk bestraffend. Vledder maakte een hulpeloos gebaartje. 'Ik heb dat niet zo ernstig genomen,' sprak hij verontschuldigend. 'Ik dacht: ik vraag haar persoonlijk wel om opheldering. Ik kon toch niet weten dat ze zomaar zou verdwijnen?' De Cock beet peinzend op zijn onderlip. 'Ze zei toch dat ze uit Eindhoven kwam?' Vledder knikte. 'Inderdaad, dat zei ze. Maar misschien heeft ze ons wel misleid. Misschien is zelfs de naam Van Buuren niet juist.' Hij kneep zijn lippen op elkaar en snoof. 'Ik vind haar toch maar een rare griet. Wie danst er nu op een begraafplaats?' De Cock tuitte zijn lippen. 'Voor mij nog geen reden om Marianneeen rare griet te noemen.' De jonge Vledder stak uitdagend zijn kin vooruit. 'Voor mij wel,' zei hij scherp. 'Daar komt nog bij… het is feitelijk haar schuld.' 'Wat?' Vledder gebaarde heftig. 'Alles, de dood van Colette Maesen, de moord op Fred Doornekamp. Het is alles een uitvloeisel van haar plan. Zij bewoog Colette Maesen om aan die rijke kennis van haar geld te vragen.' De Cock grijnsde breed. 'Op basis van een leugen. De rijke kennis zou de vader van Bonny zijn. We weten nu dat Colette loog. Ze had nooit een kind gebaard.' Vledder kwam wat wild uit zijn stoel overeind. 'Dat kon die rijke kennis toch niet weten,' riep hij geëmotioneerd. 'Die man kon best in de veronderstelling leven dat uit zijn verhouding met Colette Maesen een kind was geboren.' De Cock keek naar hem op. Om zijn brede mond danste een zoete lach. 'Bonny?' vroeg hij lijzig. 'Het jongetje van wie hij een foto had?' 'Ja.' De Cock schudde traag het hoofd. 'Colette Maesen,' zei hij gedecideerd, 'heeft nooit een verhouding gehad. Ik bedoel… niet met de deftig sprekende man van om en nabij de vijfenveertig jaar met charmant grijs aan de slapen, die zich in het café van Smalle Lowietje zo duidelijk presenteerde.' De jonge Vledder kneep zijn ogen halfdicht. 'Niet?' vroeg hij achterdochtig. De Cock zuchtte omstandig. 'Ik heb je al meer gezegd… bij het onderhoud met Klaas Karsemeijer ben je niet attent geweest, heb je niet goed geluisterd.' Hij gebaarde in de richting van zijn jonge collega. 'Wanneer ging Colette bij Klaas Karsemeijer weg?' 'Twee jaar geleden.' 'Hoe lang was ze bij hem?' 'Ruim een jaar.' De grijze speurder knikte instemmend. 'Precies. Hij raapte haar verloederd van de straat en hield haar meer dan een jaar bij zich in huis. Een jaar, waarin hij Colette Maesen, om haar van de verslaving af te helpen, vrijwel dag en nacht bewaakte.' Hij boog zich wat naar voren. 'En hoe oud is Bonny?' 'Anderhalf, twee jaar.' De Cock glimlachte fijntjes. 'Zie je… als Bonny een kind van Colette Maesen was, dan kon vrijwel alleen Klaas Karsemeijer de verwekker, de vader zijn. Voor een andere verhouding was geen ruimte.' Vledder keek hem verbijsterd aan. 'Hoe,' zei hij stamelend, 'kwam ze dan aan die rijke man? En waarom reageerde hij op haar oproep?' De Cock knikte hem bewonderend toe. Hij strekte zijn vinger naar hem uit. 'Dat,' zei hij prijzend, 'zijn twee verstandige vragen.' 'Wat ben je laat?' Robert Antoine van Dijk plofte op de stoel naast zijn bureau neer. Zijn gezicht zag bleek. Zijn neusvleugels trilden. 'Dat doe ik nooit meer,' sprak hij hijgend. Hij schudde beslist het hoofd. 'Nooit meer.' De Cock keek hem onderzoekend aan. 'Was het zo erg?' De jonge rechercheur slikte. 'Ik heb echt mijn best gedaan. Geloof me. Ik probeerde het zo voorzichtig mogelijk te doen. Ik trok een begrafenisgezicht en zei dat er iets was gebeurd… met hun zoon, dat het heel ernstig was. Maar het leek alsof ze mij niet begrepen, niet wilden begrijpen… alsof ik over een ander sprak, een vreemde.' Hij slikte opnieuw. 'Ze staarden mij aan, die twee… dwongen me om alles te zeggen.' Van Dijk tastte naar het hoofd. 'Het was een kwelling. Toen ik hen uiteindelijk de waarheid had verteld, dat hun zoon was vermoord, waren ze niet meer te houden. Vooral de moeder ging te keer. Ze schreeuwde het uit, sloeg met haar hoofd op de tafel. Ik ben in paniek naar de buren gerend.' 'En die hielpen?' Robert Antoine knikte. 'Lieve mensen,' zei hij zuchtend. 'Ze kenden de familie goed. Met de man heb ik nog even gesproken. Hij was niet eens zo verbaasd. Volgens hem was Fred Doornekamp niet zo'n beste. Hij had zijn ouders altijd veel verdriet gedaan. Er was van alles geweest: affaires met vrouwen, diefstalletjes en kleine verduisteringen bij een werkgever.' 'Aangifte bij de politie?' Van Dijk schudde het hoofd. 'Volgens de buurman was de politie er nooit in gemoeid. Alles was met de mantel der liefde bedekt. De tekorten waren aangezuiverd en er was niet meer over gesproken.' De Cock staarde voor zich uit. 'Een goede mantel,' zei hij wat afwezig. 'Wat?' 'De mantel der liefde.' Op het gezicht van de jongeman verscheen iets van een glimlach. Er kwam ook weer wat kleur op zijn wangen. 'De buurtjes beloofden een oogje in het zeil te houden.' De Cock knikte begrijpend. 'Die affaires met vrouwen… hadden die gevolgen?' 'Hoe bedoel je?' 'Waren er kinderen?' Robert Antoine trok zijn schouders op. 'Dat heb ik niet gevraagd. Ik ben op het onderwerp niet onmiddellijk ingegaan. Je moet bedenken… het was een paniekerige situatie. Met de ouders was geen woord te wisselen.' 'En de buurman?' Van Dijk maakte een mistroostig gebaartje. 'Ik kreeg de indruk dat hij zich na de eerste opwelling een beetje schaamde dat hij zijn mond voorbij had gepraat. Hij ontweek me.' De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. 'Toen je op inlichtingen uit was… bij je vorig bezoek aan de ouders, heb je toen over vrouwen gesproken?' 'Vrijwel niet. Ik heb alleen gevraagd of Fred getrouwd was, of was geweest. Toen zeiden ze "nee" en daarmee was het onderwerp afgedaan.' De Cock trok een grimas. 'Het is ook voor een man mogelijk om een kind te hebben, zonder getrouwd te zijn.' Van Dijk keek fronsend naar hem op. 'Je wilt zeggen, dat mogelijk uit een van zijn affaires met vrouwen een kind werd geboren?' 'Inderdaad.' Robert Antoine schudde resoluut het hoofd. 'Fred Doornekamp had geen kind. Althans geen kind, waarvan zijn oude moeder iets wist. Ze had het mij anders beslist verteld. Ik heb ook nergens een fotootje gezien.' Vledder kwam tussenbeide. Hij wendde zich tot De Cock. 'Denk je,' vroeg hij met een zweem van achterdocht, 'dat Bonny een kind van Fred Doornekamp is?' De grijze speurder spreidde zijn armen in een hulpeloos gebaar. 'Bonny is niet van Colette Maesen. Dat is de enige zekerheid, die wij hebben. Verder is alles mogelijk.' De jonge Van Dijk knikte instemmend. 'De Cock heeft gelijk. Het kind kan zelfs van Marianne zijn.' Vledder stond geagiteerd op. Op zijn gezicht lag een wrevelige trek. 'Het kind is noch van Marianne, noch van Fred Doornekamp,' riep hij kriegel. 'Het kind is simpel gestolen… om losgeld. Het is een geval van pure kidnapping.' 'Door drie personen?' 'Ja, Colette, Marianne en Fred. Hoe hun onderlinge taken nu precies verdeeld waren, weet ik niet, maar het was een actie van hun drieën.' Robert Antoine gebaarde in zijn richting. 'En waarom melden de ouders zich niet bij de politie? Er is van een diefstal van een kind niets bekend.' Vledder zuchtte omstandig. 'Omdat ze bang zijn dat er met hun kind iets gebeurt.' Hij zwaaide betogend met beide armen. 'Het is toch alles volkomen duidelijk. Die drie stelen een kind. Na de diefstal nemen ze contact op met de ouders. Onder bedreiging dat ze het kind iets zullen aandoen, leggen ze hen een zwijgplicht op. Daarna vragen ze een losgeld. Volgens afspraak meldt de vader zich bij Smalle Lowietje. Die stuurt hem door naar het kraakpand aan de Keizersstraat. Daar treft hij Colette Maesen. De onderhandelingen verlopen wat stroef. Er ontstaat onenigheid en…' '… vader doodt Colette.' Vledder keek naar zijn oude leermeester. 'Ja… vader doodt Colette. Na zijn daad vlucht hij in paniek. Als Fred Doornekamp later het kind uit het Westerpark onder de hoede van zuster Angelica wegneemt en opnieuw contact zoekt met de ouders, durft de vader zich niet meer te vertonen. Hij stuurt zijn vrouw naar de zolderkamer in de Haarlemmerstraat. De onderhandelingen verlopen wat stroef en…' Vledder keek hem strak aan en kneep zijn lippen op elkaar. 'Ja… moeder doodt Fred.' De Cock reageerde niet. Hij kwam uit zijn stoel overeind en begon door de recherchekamer te stappen. Langzaam, half waggelend. De groeven in zijn voorhoofd waren verdiept, maar de accolades rond de mond bewogen speels. Bij het fonteintje bleef hij staan en keek in de spiegel. Al een eeuwigheid liep hij in de misdaad rond. Hij was er grijs bij geworden en de jaren hadden om de ogen een web van fijne rimpeltjes geweven. Hoeveel moorden had hij in zijn lange leven als rechercheur al behandeld… dertig, veertig, of waren het er nog meer? Hij bedacht het plotseling. Niet bitter, maar met de milde gelatenheid waarmee hij gewoon was het menselijke handelen te bezien. Hij liep van het fonteintje weg en ging weer achter zijn bureau zitten. Steunend op zijn ellebogen drukte hij zich wat naar voren. 'Als,' begon hij aarzelend, 'Vledder gelijk heeft en het kind werd omwille van een losgeld gestolen, dan zal het niet eenvoudig zijn het echtpaar op te sporen. Ze behoeven zich niet meer bloot te geven. Immers, het kind, om wie alles draait, is na de moord op Fred Doornekamp weer in hun bezit. Ze kunnen rustig de loop der gebeurtenissen af-wachten.' Hij wendde zich tot Van Dijk. 'Heb je de bar nog gevonden?' Robert Antoine knikte. 'Het was café De Blauwe Druif in de Binnen Brouwersstraat.' 'Vandaar heeft Fred Doornekamp gebeld?' 'Ja.' 'Waarheen?' Van Dijk trok een pijnlijk gezicht. 'Dat was niet meer te achterhalen,' zei hij somber. 'Hij rekende aan de bar twee stadsgesprekken af. Maar dat betekent niets. Hij kan toch buiten de stad hebben gebeld.' De Cock knikte begrijpend. 'Hoe laat kwam hij De Blauwe Druif binnen?' 'Acht uur. En tegen tienen ging hij weer weg. Met een meisje.' De Cock keek hem verrast aan. 'Een meisje?' Van Dijk knikte. 'Een knap meisje met lang zwart haar. Ze droeg een open bloes en een veelkleurige rok.' 16 De ogen van De Cock vernauwden. 'Marianne,' riep hij verbaasd. 'Marianne was nog bij Fred Doornekamp?' Van Dijk trok gelaten zijn schouders op. 'Ik heb Marianne nooit gezien. Maar als de beschrijving klopt, was het Marianne.' 'Ze gingen samen weg?' 'Dat zei de barkeeper. Ze hadden ook samen in het café gezeten, achterin aan een tafeltje.' 'Kwamen ze samen binnen?' 'Nee. Het meisje was er al.' 'Er is geen vergissing mogelijk?' 'Waarover?' 'Over Fred.' Robert Antoine schudde beslist het hoofd. 'De barkeeper van De Blauwe Druif wist direct wie ik bedoelde. Fred Doornekamp kwam vaker in de zaak. Hij kende hem ook van voornaam.' 'En Marianne?' Van Dijk glimlachte. 'De barkeeper had haar nooit eerder gezien. Hij heeft zelfs overwogen haar uit de zaak te verwijderen.' 'Waarom?' Robert Antoine maakte een komisch gebaartje. 'Hij dacht dat ze een gelegenheidsvrouwtje was, op jacht naar klanten.' De Cock staarde voor zich uit. Een moment leek hij besluiteloos. Toen klapte hij met de vlakke hand op zijn bureau. Het was alsof hij voor zich een besluit had genomen. Ineens was hij vol actie. Hij stond op en wees met gestrekte arm naar Robert Antoine. 'Jij bent vanmiddag bij de sectie,' zei hij gebiedend. 'Laat dokter Rusteloos het stuk gaspijp zien, dat we op de zolderkamer hebben gevonden. Hij kan het vergelijken met de hoofdwonden. Maar doe eerst de herkenning. Vraag aan de buurman of hij samen met de vader wil komen. Het lijkt mij het beste dat je de moeder thuis laat.' Hij pauzeerde even. 'En ga nog eens in op die affaires van Fred Doornekamp met vrouwen.' Van Dijk knikte begrijpend. 'Als dokter Rusteloos klaar is, wat doe ik na de sectie?' 'Ga naar de commissaris en vraag of hij contact wil opnemen met de officier van justitie. Als die het lijk vrijgeeft, kun je de ouders helpen bij het regelen van de begrafenis.' 'En verder?' De Cock slenterde naar de kapstok. 'Verder wacht je tot wij terug zijn.' Hij greep zijn oude regenjas en hoed en wenkte Vledder. De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. 'Waar gaan we heen?' De Cock grijnsde breed. 'Naar de E-35.' 'De Rijksweg naar Zwolle?' De Cock knikte. 'Heel goed.' Met zijn oude hoedje achter op het hoofd, de regenjas verfrommeld onder zijn arm geklemd, liep hij naar de deur. 'Afslag Horst.' Vledder dribbelde achter hem aan. 'Wat moeten we daar doen?' De Cock draaide zich half om. 'Kijken,' zei hij strak. 'Kijken waar op twaalf mei van dit jaar een ernstig ongeval gebeurde.' Ze reden door het vale licht van de vroege morgen. Er was bijna geen verkeer. De moede dagstroom was nog niet op gang gekomen. Vanuit de Watergraafsmeer schoven ze door Diemen de ruimte tegemoet. Vledder zat achter het stuur van de oude Volkswagen. Op zijn jonge gezicht lag een ontevreden trek. Hij begreep niet wat De Cock wilde, wat hem dreef in de richting van Zwolle te rijden. Zoals zo vaak bij een onderzoek, had hij het ellendige gevoel in feite buiten de zaak te staan… er niet werkelijk bij te horen. Dat ergerde hem. Steeds vol belangstelling en interesse luisterde de oude speurder naar zijn opmerkingen en theorieën, prees ze, maar om onduidelijke reden verliep het altijd anders. En dat ergerde hem het meest. Van opzij keek hij naar De Cock, die rustig, ontspannen naast hem zat, diep onderuitgezakt, de kraag van zijn regenjas omhoog, het oude vilten hoedje diep op de ogen. Ineens overspoelde hem het warme gevoel, dat hij van de oude man hield, hem bewonderde. En dat om veel meer reden, dan zijn ongewone speurzin. De ontevreden trek gleed van zijn gezicht. Hij verminderde wat snelheid en draaide het geluid van de mobilofoon terug. 'Wat… eh, wat voor een ernstig ongeval?' vroeg hij vriendelijk. De oude speurder drukte zich wat omhoog. 'Een ongeval met een auto.' 'Wat heeft dat met onze zaak te maken?' De Cock maakte een nonchalant gebaartje. 'Alles… hoop ik.' Hij schoof zijn oude hoedje naar de nek en blikte schuin omhoog. 'Ben je al wat meer over onze Marianne te weten gekomen? Ik bedoel, weet je al waar ze vandaan komt?' Vledder schudde droef het hoofd. 'Nu Eindhoven negatief is, weet ik feitelijk niet goed waar ik moet zoeken. Ik heb het al in Den Haag bij het centraal bevolkingsregister geprobeerd. Maar daar wist men ook niets.' Hij zweeg even, staarde nadenkend voor zich uit. 'Dat auto-ongeval… er gebeuren zo'n twintig, dertig ernstige auto-ongevallen per dag.' De Cock glimlachte. 'Je wilt zeggen… waarom juist de E-35, afslag Horst?' 'Precies.' De Cock draaide zich naar hem toe. 'Begin mei van dit jaar stonden Marianne van Buuren en Colette Maesen met Bonny bij het klaverblad Hoevelaken te liften. We komen straks aan die plek voorbij.' Vledder knikte gehaast. 'Ze kregen een lift naar Amsterdam.' 'Ja. Pieter de Vries, een vriendelijke chauffeur, terugkomend van een rit naar Hannover nam vandaar het drietal mee. Op weg naar Amsterdam ontspon zich een gesprek. Tijdens dat gesprek vertelde Marianne dat ze getuige was geweest van een ongeval. Ze had, zo zei ze, de avond tevoren een ongeval gezien met drie doden.' Hij zuchtte even. 'Op zich erg genoeg, maar voor ons onderzoek niet meer dan een losse opmerking.' Vledder keek hem scherp, onderzoekend aan. 'Ben je daarop doorgegaan?' vroeg hij verbaasd. De Cock knikte bedaard. 'Toen ene Marianne van Buuren in Eindhoven niet bekend bleek, vroeg ik mij af of het ongeval geen leidraad zou kunnen zijn. Begrijp je… als het ongeval in Eindhoven had plaatsgevonden, dan was ze daar toch geweest. Had het plaatsgevonden in Breda, dan zouden we daar verder moeten zoeken.' De jonge rechercheur fronste zijn wenkbrauwen. 'Wist je een datum?' De Cock schudde het hoofd. 'Aanvankelijk niet. Maar dat vormde geen probleem. Ik belde de transportonderneming waar Pieter de Vries werkte en vroeg wanneer hij in mei van een rit uit Hannover was teruggekeerd. Dat bleek de dertiende.' Vledder glimlachte. 'Het ongeval moest dus op twaalf mei hebben plaatsgevonden.' De Cock beet op zijn onderlip en knikte. 'Er was op die twaalfde mei maar één ongeval met drie doden… op de E-35, bij de afslag Horst.' Ze zwegen, reden het Klaverblad Hoevelaken op. Vledder nam gas terug. De Cock keek om zich heen. Een strik van wegenlinten, bedacht hij. Het beeld van de linten drong zich sterk aan hem op. In zijn jeugd droegen de meisjes ze in het haar. Grote, mooi gestrikte linten. Knappe Liesje droeg er één, het buurmeisje met wie hij op zijn dertiende al wat houterig vrijde. Vledder dreef de zoete beelden uit zijn herinnering weg. 'Wanneer wist je het?' vroeg hij. 'Wat?' 'Van dat ongeval… bij afslag Horst.' De grijze speurder wreef zich achter in de nek. 'Gisteren,' zei hij loom. 'Gistermorgen heb ik gebeld.' De jonge rechercheur grinnikte. 'En waarom moeten we nu hals-over-kop…?' Hij maakte zijn vraag niet af, keek verwachtingsvol opzij. De uitdrukking op het gezicht van De Cock veranderde. 'Vannacht,' sprak hij ernstig, 'besefte ik plotseling hoe belangrijk dat ongeval is.' Vledder keek hem niet-begrijpend aan. Hij gebaarde wat ongeduldig. 'Hoezo… belangrijk?' De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit. 'Er waren twee dingen,' zei hij kalm. 'Twee dingen uit ons onderzoek, die er plotseling uitsprongen. Dat was in de eerste plaats de arm van Fred Doornekamp. En dan…' Vledder onderbrak hem heftig. 'Je bedoelt het nummer op zijn linkeronderarm?' 'Ja, dat nummer.' Vledder grijnsde wat verlegen. 'Een-twee-vijf-zeven-drie. Wat is daarmee?' De Cock nam zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn colbert en schreef op de kaft met grote cijfers 1 2 5 7 3. Hij gaf Vledder het boekje in de hand. 'Als je nu eens,' stelde hij, 'na de twee en na de vijf een streepje zet. Wat krijg je dan?' Vledder gluurde naar de cijfers. Plotseling werden zijn ogen groot. 'Een datum,' stamelde hij onthutst. 'Twaalf mei '73… de datum van het ongeval.' Hij keek blij opzij. In zijn ogen glansde bewondering. 'Fantastisch,' riep hij luid. 'Het was dus geen telefoonnummer, maar de datum van het ongeval bij Horst.' Hij zweeg een tijdje, staarde voor zich uit op de weg. 'Maar waarom? Waarom deed Fred Doornekamp dat?' De Cock glimlachte fijntjes. 'Omdat hij het ongeval niet had gezien. Hij was geen getuige geweest… wist niet op welke datum het gebeurde.' Vledder blikte naar hem op. Een ogenblik vergat hij te sturen. De Volkswagen schoof gevaarlijk naar de vluchtstrook. 'Marianne,' zei hij hees. 'Hij kreeg de datum op de avond voor zijn dood van Marianne en schreef het op zijn arm.' Ze reden zwijgend verder. De Cock zakte weer onderuit. Vledder overdacht de nieuwe ontwikkelingen. Toen aan de weg een bord verscheen met Afslag Horst, tikte hij zijn grijze collega op de schouder en wees ernaar. De Cock drukte zich wat omhoog. Aan het einde van de afrit remde Vledder af en stopte de wagen aan de kant. Ze stapten wat stijfjes uit en keken om zich heen. Rechts beneden lag een boerderij. Een bleek zonnetje spiegelde in een rijtje geboende melkbussen aan de weg. Links liep een viaduct naar een smoezelig strand. Tot ver reikte het water van het Veluwemeer. 'Moet het hier zijn?' De Cock antwoordde niet. Hij slenterde van de wagen weg en liep het viaduct op. Ongeveer halverwege bleef hij staan en keek over de leuning. Er was al wat meer verkeer. Het raasde onder hem door. Vledder kwam naast hem staan. 'Weet je hoe het ongeval gebeurde?' 'Niet precies. Ik ken geen details. De wagen moet hier van de weg zijn geraakt en tegen het viaduct geramd. Ik denk dat de bestuurder afslag Horst miste, dit bemerkte, en toen de macht over het stuur verloor. Dat is meer gebeurd. Vooral bij hoge snelheden.' Hij draaide zich half om. 'Verderop, in Ermelo, is een post van de rijkspolitie. Er moet een proces-verbaal van het ongeval zijn opgemaakt. Vraag of je dat ter inzage kunt krijgen. Het interesseert mij vooral wie er bij het ongeval waren betrokken.' 'Ga je niet mee?' De Cock schudde het hoofd. 'Ga maar alleen. Ik blijf zolang hier.' Toen de jonge rechercheur met de Volkswagen was vertrokken, bleef De Cock in gepeins verzonken bij de leuning van het viaduct staan. De zon kwam hoger. De kilte van de morgen verdween. Het verkeer onder hem op de weg kwam goed op gang. Het werd intensiever, stroomde van beide kanten. De Cock vroeg zich af hoe het was geweest… drie maanden geleden… toen kort voor middernacht het ongeval gebeurde. Waar had Marianne gestaan? Hier, op dezelfde plek, waar hij nu stond? Hij blikte om zich heen. Vanwaar kwam ze dan… zo laat? En waar ging ze heen? Hij kende Ermelo. Het was een uitgestrekt dorp met een voor het merendeel streng calvinistische bevolking. Het bezat veel landelijk schoon. Maar hippies waren er niet. Wel fraaie campings, zomerhuizen en caravans. Nu, in de zomer, was het er druk, verbleven er in het dorp meer toeristen, dan het inwoners telde. Maar half mei was het seizoen nauwelijks op gang. Wat had Marianne hier te zoeken? Wat deed ze hier? Hoe kwam ze hier terecht? Mijmerend liep hij van het viaduct weg en slenterde de dwarsweg op. Van het erf van de boerderij kwam een man op een fiets. Een witte emmer bungelde aan het stuur. Achter hem dartelde een hond: een vaal beest van een ondefinieerbaar ras. De man zag dat de hond hem na kwam. Hij stopte, steunde met een klomp op de weg. De hond liep kwispelstaartend op hem toe. De man schudde beslist het hoofd en strekte zijn arm naar achteren. 'Terug,' riep hij bevelend, 'Bobo terug.' De hond droop langzaam af, verdrietig, de ruige kop omlaag. De man keek de hond nog even na, stampte toen op de pedalen en reed weg. Als aan de grond genageld bleef De Cock staan. Het was alsof plotseling iemand hem met een lange naald in zijn hersenen prikte. 'Bobo,' stamelde hij,'Bobo.' Het duurde even voor hij zijn benen weer kon bewegen. In een wat komische draf rende hij zwaaiend achter de fietser aan. De vrouw zette de emaille ketel terug op het petroleumstel en ging wat achteraf zitten. De handen in haar schoot. Boer Hemminga schoof een kom dampende koffie naar zich toe, schepte driemaal in de open suikerpot en roerde met aandacht. 'Marianne kwam hier vaak.' Hij knikte in de richting van De Cock. 'Ze zat dan daar, waar u nu zit. In diezelfde stoel. Ze bleef vaak uren bij ons plakken. Vooral 's avonds.' Hij schudde zijn hoofd heen en weer. 'Zonder veel te zeggen. Ze zei eigenlijk nooit veel. Je kon alleen aan haar zien dat ze zich hier prettig voelde. Geborgen. Daarom stuurden mijn vrouw en ik haar nooit weg. Zelfs niet als het laat werd.' 'En het kind?' 'Dat had ze altijd bij haar. Een lief jochie… een echt vriendelijk ventje.' Hij wees op de hond, die zacht brommend aan zijn voeten lag. 'Bobo is een rakker en een kwaaie voor vreemden. Als hij los is, jaagt hij ze allen het erf af. Maar dat kind kon alles met hem doen. Kostelijk. Soms lagen ze samen in de hondenmand te slapen.' Hij glimlachte. 'Werkelijk een bijzonder kereltje.' In zijn stem trilde vertedering. 'Ik heb zelf vier kinderen. Ze zijn al een paar jaar het huis uit… gestudeerd… hadden geen trek in het boerenbedrijf.' Hij klemde zijn handen om de kom en nam een slok koffie. 'Zo lief en volgzaam als die kleine zijn de mijnen nooit geweest. Ik zei wel eens tegen Marianne: "Laat hem maar hier, dan maak ik een flinke boer van hem.'" De grijze speurder wreef over zijn kin en keek de man voor hem onderzoekend aan. 'Ging ze daarop in?' Boer Hemminga schudde heftig het hoofd. 'Welnee, geen kijk op. Marianne wilde er niets van horen. Als ik erover begon, dan stapte ze meteen op… alsof ik het echt meende… alsof ze bang was, dat ik het kind werkelijk van haar zou afnemen.' 'Daar had ze angst voor?' 'Ja, beslist. Dat kereltje was haar alles. Daar leefde ze voor. Je zou van zo'n jonge meid toch wat anders verwachten.' 'Hoe bedoelt u?' Boer Hemminga gebaarde voor zich uit. 'Dat ze wat meer haakte naar plezier. Een jonge knappe levendige meid. Avond aan avond zat ze bij ons. Mijn vrouw en ik zijn tenslotte al mensen op leeftijd.' De Cock knikte begrijpend. 'Als ze opstapte… waar ging ze dan heen? Woonde ze hier in de buurt?' Boer Hemminga trok zijn brede schouders op. 'Marianne was niet uit onze contreien. Ze hoorde hier niet. Ik denk dat ze ergens uit een grote stad kwam… weggelopen van huis. Ze was daar nogal vaag over.' De Cock boog zich iets naar voren. 'Maar waar woonde ze hier? Waar sliep ze? Ze moest toch ergens een onderkomen hebben?' Boer Hemminga dronk bedaard zijn kom leeg. 'Ik heb het haar nooit gevraagd. Op een goede dag kwam ze hier om melk. Het was begin maart en pittig koud. Ze had een emmertje bij zich en droeg het kind op de arm. Ik dacht eerst dat ze een zigeunerin was. Die zie je hier ook wel eens een enkele keer op het erf. Maar mijn vrouw zei: "Nee, dat is ze niet. Ze is geen zigeunerin. Het kindje is te blond.'" 'En toen?' 'Ik maakte een praatje met haar, deed wat melk in haar emmertje en gaf haar een paar eitjes. Daar vroeg ze om. De dag daarop kwam ze weer… met het kind en het emmertje.' Hij zweeg even en staarde naar zijn lege kom. 'Er staan hier in de buurt veel zomerhuisjes. Echt mooie huisjes, compleet, met alles erop en eraan. Ze zijn van mensen uit de stad. Meest voor de vakantie. In de winter en in het vroege voorjaar worden ze bijna niet gebruikt. Ik denk dat Marianne met haar kind in een van die huisjes woonde.' 'Met toestemming?' Boer Hemminga wreef met de rug van zijn hand langs zijn neus en lachte fijntjes. 'Ze was niet het type om ergens toestemming voor te vragen.' 'Heeft u wel eens een jonge vrouw of een jonge man in haar gezelschap gezien?' Boer Hemminga schudde het hoofd. 'Ze kwam altijd alleen met het kind.' De Cock tastte in de binnenzak van zijn colbert en nam daaruit het fotootje dat zuster Maria van Bonny had gemaakt. Boer Hemminga nam het fotootje over en bekeek het aandachtig. Hij knikte traag voor zich uit. 'Dat kind,' zei hij wat afwezig. 'Inderdaad.' 'U kunt zich niet vergissen?' Over het verweerde gezicht van boer Hemminga gleed een pijnlijke trek. 'Kindergezichtjes veranderen snel,' zei hij bedachtzaam. 'Marianne is dag aan dag met het kind bij ons gekomen. Twee maanden lang. Maar ze is nu alweer drie maanden weg.' 'Heeft ze afscheid genomen?' Boer Hemminga boog het hoofd, streek met zijn handen over zijn knieën. 'Nee,' zei hij triest. 'Afscheid heeft ze niet genomen.' Zijn stem trilde een beetje. 'Ze was plotseling weg. Dat heeft ons wel wat pijn gedaan. We zijn goed voor haar geweest… die twee maanden… voor haar en haar kind. Niet om iets. Ik zeg altijd: "Doe wel en zie niet om." Mijn vrouw en ik hebben geen dankbaarheid verwacht. Maar ze had ons toch wel kunnen zeggen, dat ze ging.' Hij keek naar de grijze speurder op. In zijn bruine ogen blonk een traan. 'Nietwaar, meneer?' De Cock kauwde op zijn onderlip en knikte. 'Dat had ze,' zei hij somber. Hij tastte met zijn blik de gelaatstrekken van de boer af. Het frappeerde hem, dat het meisje ook bij deze wat stugge man gevoelens van liefde en vertedering had opgewekt. Mevrouw Hemminga, die tot nu toe had gezwegen, kwam wat geagiteerd van haar stoel omhoog. Ze liep naar het petroleumstel en nam de ketel op. Er lag iets wreveligs in haar houding. 'Ik geloof niet,' zei ze scherp, 'dat ze een beste was.' Haar stem klonk hard. 'Ze had een kind en wist niet van wie. Of je nu van de stad komt of van het platteland… dat heeft geen pas.' Ze gebaarde met de ketel in haar hand. 'En als je mij vraagt, heeft ze ook wat met dat ongeluk te maken.' De Cock keek haar verbaasd aan. 'Welk ongeluk?' Ze wees naar buiten. 'Daar bij het viaduct. Diezelfde nacht is ze verdwenen.' 17 Ze reden van Ermelo terug naar Amsterdam. De naald van de snelheidsmeter schommelde om de honderd. Vledder zat weer achter het stuur. Zijn gezicht zag bleek en er lagen rode randjes om zijn ogen. Hij keek opzij naar De Cock. 'Wat moest je bij die boer?' De grijze speurder geeuwde. De nacht zonder slaap deed zich gelden. 'Marianne kwam daar vaak,' sprak hij nonchalant. 'Samen met Bonny.' De jonge rechercheur schrok duidelijk. 'Met Bonny?' herhaalde hij verbaasd. De Cock knikte gelaten. 'Vanaf begin maart.' Vledder grinnikte vreugdeloos. 'Bonny was er dus al. Ik bedoel… het kind is dus van haar.' 'Daar lijkt het op.' De jonge rechercheur schudde verbijsterd het hoofd. 'Maar juist Marianne heeft altijd beweerd dat het kind van Colette was. Waarom?' De Cock drukte zich wat omhoog. 'Om ons op een dwaalspoor te brengen, denk ik. Ik had overigens al een tijdje het vermoeden dat het kind van Marianne was. Herinner je je nog hoe Marianne reageerde, toen ik haar vertelde dat Colette nooit had gebaard?' 'Ze viel flauw.' De Cock knikte. 'Het moet een beroerd ogenblik voor haar zijn geweest. Ze zal niet hebben verwacht dat dit bij een sectie kon blijken. Vermoedelijk zal ze in het geheel niet aan een sectie hebben gedacht.' Vledder gebaarde heftig. 'Maar waarom dit alles?' riep hij geëmotioneerd. 'Waarom die hele maskerade? Wat had het voor zin om te beweren dat Bonny een kind van Colette was?' De Cock grijnsde. 'Colette Maesen was dood. Zij kon niets meer zeggen. En daarmee verviel voor ons de mogelijkheid om de herkomst van het kind te achterhalen. Ik vermoed dat Marianne in die geest heeft gedacht.' Vledder schudde geërgerd het hoofd. 'Ik zie het niet,' riep hij kriegel. 'Is de herkomst van het kind dan zo belangrijk?' De Cock kneep zijn lippen opeen tot een smalle lijn. Zijn grof gezicht was een star strak masker. 'Er zijn omwille van die herkomst al twee moorden gepleegd,' zei hij grimmig. Ze reden een tijdje zwijgend verder. Het klaverblad van Hoevelaken kwam weer in zicht. De Cock legde zijn hand op de arm van Vledder. 'Stop hier eens… voorzichtig.' De jonge rechercheur bracht de wagen op de vluchtstrook tot stilstand. Hij wees door de voorruit. 'Hier ergens ontmoette Marianne Colette Maesen.' De Cock knikte traag. 'Hoever is het van hier naar Horst?' 'Een twintig kilometer.' De grijze man staarde voor zich uit. 'Het was midden in de nacht.' zei hij peinzend. 'Van Horst naar hier zijn aan de grote weg vrijwel geen plaatsen waar je kunt staan liften.' De jonge Vledder keek hem verward aan. 'Denk je,' vroeg hij verbaasd, 'dat Marianne die twintig kilometer heeft gelopen.' De Cock knikte traag. 'Met een zware rugzak op haar rug en Bonny op haar arm.' 'Maar waarom?' 'Omdat ze vluchtte… in paniek… weg van de plek waar het ongeval was gebeurd.' Vledder liet het hoofd wat zakken en wreef met zijn hand langs zijn ogen. 'Het was ook een vreselijk ongeval,' zei hij zacht. 'Ik heb de wachtmeester gesproken, die het eerst ter plaatse was. De man heeft er nog nachtmerries van. De wagen moet met grote snelheid tegen het bruggenhoofd van het viaduct zijn gereden en kort daarna in brand zijn geraakt. Het was een laaiende vuurzee met een enorme hitte. De wachtmeester kon niets doen. Hij moest verbijsterd toezien hoe de mensen in de wagen verbrandden.' 'Verschrikkelijk.' De jonge rechercheur knikte met een ernstig gezicht. Tas toen de brandweer uit de omtrek met modern materieel verscheen, kon men het vuur bedwingen en de verkoolde resten bergen.' 'Heb je het proces-verbaal?' Vledder reikte naar een grote enveloppe op de achterbank. 'Een afschrift.' 'Staat Marianne van Buuren daarin als getuige vermeld?' De jonge rechercheur schudde het hoofd. 'Er zijn geen getuigen. Men heeft het ongeval aan de hand van gevonden sporen gereconstrueerd. Je had gelijk. De algemene opvatting is, dat de bestuurder inderdaad afslag Horst heeft gemist. Men vond kort na de afbuiging een zwiepend remspoor.' 'Op welk tijdstip kwam de melding binnen?' 'Exact zeven minuten na middernacht.' 'Hoe?' 'Via een praatpaal aan de weg.' De Cock schoof zijn hoedje wat naar voren en wreef zich achter in de nek. 'Was er een aanwijzing dat de bestuurder bij Horst van de grote weg wilde?' Vledder knikte. 'Ze waren op weg naar een dokter.' 'Wie… ze?' 'De slachtoffers… een echtpaar Van Soeren uit Nijkerk met hun kind. Ze hadden zo rond de klok van half twaalf dokter Grootkamp in Ermelo gebeld, dat hun kindje ademhalingsmoeilijkheden had en hoge koorts. Ze maakten zich zorgen, ze durfden de nacht niet in. Dokter Grootkamp had hen toen aangeraden zo spoedig mogelijk met het kind naar hem toe te komen.' 'En de wagen bij het viaduct was van de familie Van Soeren?' 'Ja, een staalblauwe Mercedes met het kenteken NG-19-23.' 'En in die Mercedes zat het echtpaar Van Soeren met hun kind?' Vledder trok een droef gezicht. 'Voor zover de stoffelijke resten geïdentificeerd konden worden.' De Cock staarde somber voor zich uit. 'Ik begrijp het,' zei hij zacht. Hij gebaarde wat loom naar de voorruit. 'Rij om het klaverblad. We gaan terug.' 'Naar Horst?' De Cock schudde het hoofd. 'Naar Ermelo. Ik wil die dokter Grootkamp spreken.' Vledder bracht beide handen voor zijn gezicht. 'Ik heb slaap,' zei hij protesterend. De Cock ademde diep. 'Ik ook.' Het klonk wat hard. 'In Ermelo bij het station is een kapper. We laten ons scheren.' Hij blikte opzij naar zijn jonge collega. 'En dat is de enige concessie waartoe ik bereid ben.' Vledder startte en liet de motor brullen. 'Slavendrijver,' siste hij van tussen zijn tanden. De reactie van De Cock ging in het lawaai verloren. De spreekkamer van dokter Grootkamp was gezellig ingericht, wat ouderwets, intiem, met een bank, leren fauteuils en een hoge lessenaar bij het raam. Aan de wand hing een spreuk in gouden letters: een blij hart zal ene medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen. De Cock glimlachte. 'Spreuken zeventien, vers tweeëntwintig,' las hij hardop. Een al wat oudere man in een slobberige witte jas stapte de kamer binnen. De Cock draaide zich om en liep op hem toe. 'Goedenmorgen dokter,' sprak hij beminnelijk. 'We zijn blij dat we u treffen. Wij wilden even met u praten, als het u schikt.' Dokter Grootkamp liet zich op de brede leren bank zakken en gebaarde naar de fauteuils. 'Gaat u zitten.' Hij nam bedaard zijn brilletje af. 'Rechercheurs uit Amsterdam,' herhaalde hij. Zijn stem kraakte een beetje. 'Het lijkt mij dan wel zaak, dat ik de beide heren even helder bekijk.' Hij nam een schone zakdoek uit zijn zak, wasemde tegen de brillenglazen en poetste ze zorgvuldig schoon. Hij zette het brilletje wat beverig op en blikte van De Cock naar Vledder en terug. In zijn lichtgrijze ogen lag een bijna olijke twinkeling. 'Mijn brave dorpsgenoten hebben toch niets misdreven?' De Cock schonk hem een wat moede glimlach. 'Waar mensen zijn, is misdaad. Daar hebben twintig eeuwen christendom nog niets aan veranderd.' Dokter Grootkamp trok wat nonchalant zijn smalle schouders op. 'Wat zijn twintig eeuwen?' sprak hij geringschattend. 'Mensen die met Einstein zijn opgegroeid, moeten daar begrip voor hebben.' Hij keek naar de grijze speurder op. 'Weet u iets van de menselijke natuur?' De Cock antwoordde niet. Hij kende de debatkunst van de calvinisten en voelde weinig voor een oeverloze discussie met de ongetwijfeld intelligente oude dokter. Hij plukte aan het puntje van zijn neus. 'Op twaalf mei,' begon hij zakelijk, 'gebeurde er bij Horst een ernstig ongeval. Een jong echtpaar uit Nijkerk was met hun ziek kind op weg naar u. Ze kwamen jammerlijk om het leven.' Het gezicht van dokter Grootkamp versomberde. 'Het was tragisch,' sprak hij zacht. 'Ik heb mij later wel verwijten gemaakt. Misschien had ik beter naar Nijkerk kunnen gaan, dan zij naar Ermelo. Maar ik was moe, die avond, en lag nog geen kwartier in bed.' De Cock schudde het hoofd. 'U hoeft zich ten opzichte van ons niet te verontschuldigen. Wat ik mij alleen afvraag… waarom ging men niet met het kind naar Nijkerk, daar zijn toch ook doktoren?' Dokter Grootkamp knikte traag. 'Inderdaad. Jonge vakbekwame artsen.' Hij gebaarde wat loom voor zich uit. 'Maar u weet hoe dat gaat. Het is vaak een kwestie van vertrouwen. Zij… mevrouw Van Soeren, is van kind af een patiënte van mij geweest. Ik heb haar zien geboren worden. Ik had… en heb nog de hele familie Van Molenwijck in behandeling.' De Cock fronste zijn wenkbrauwen. 'Familie Van Molenwijck?' vroeg hij. De oude dokter glimlachte. 'Lydia… mevrouw Van Soeren,' verduidelijkte hij, 'is van geboorte een Van Molenwijck. Ze heeft tot haar huwelijk hier gewoond… bij haar ouders aan de Emmalaan.' 'En daar wonen ze nog?' 'Wie?' 'De ouders.' Dokter Grootkamp knikte bevestigend, 'Emmalaan 239. De villa ligt iets van de weg af.' Hij blikte naar De Cock. In zijn lichte ogen glansde de argwaan. 'Ik… eh, ik begrijp het niet,' sprak hij wat aarzelend. 'Waarom heeft de recherche plotseling belangstelling voor dat oude ongeval? Dat is destijds toch grondig onderzocht? De jonge Van Soeren was in de war. Hij vergiste zich.' De Cock knikte kalm, gelaten. 'Van Soeren vergiste zich,' herhaalde hij toonloos. 'Hij merkte afslag Horst te laat op.' Dokter Grootkamp likte aan zijn droge lippen. 'Inderdaad,' sprak hij gehaast. 'Zo was het. Een heel normaal ongeval.' De Cock trok de accolades rond zijn mond in een grillige lijn. 'Toch zou ik graag eens met de heer Van Molenwijck spreken.' De oude dokter keek verschrikt op. 'Waarom? Ik bedoel: is er iets met hem? Heeft hij iets gedaan?' De Cock antwoordde niet direct. Hij steunde met beide handen op zijn knieën en kwam uit zijn fauteuil overeind. Hij keek op de oude dokter neer, beschouwde het zilvergrijze haar. 'Begrijpt u iets van de menselijke natuur?' Dokter Grootkamp stond op. 'De Van Molenwijcks zijn keurige mensen,' reageerde hij ineens fel. 'Het ongeval was voor hen een hele slag. Lydia was hun enige dochter. Ze waren in een onzalig moment alles kwijt. Mevrouw Van Molenwijck is nog steeds ernstig ziek. Ze heeft het ongeval nog lang niet verwerkt.' Hij ging voor De Cock staan, een beverige hand dreigend omhoog. 'Ik verbied u naar hen toe te gaan. Dat mag u niet doen. Het is medisch niet verantwoord, dat u alles weer oprakelt.' De Cock draaide zich zonder iets te zeggen om en liep naar de wand. Hij ging aan de spreuk in gouden letters voorbij en schoof dichter naar het raam. Achter de hoge lessenaar bleef hij staan. Hij keek op en ontmoette de blik van de oude dokter. Een moment aarzelde De Cock, toen greep hij vanachter de opstand een zwart-wit beertje en hield het omhoog. 'Dokter Grootkamp, van wie is die koala?' Het was druk in de oude Stationsstraat van Ermelo. Vrouwen in fleurige strakke pantalons en onwennige echtgenoten in shorts en open hemden flaneerden langs de vele winkeltjes. Kinderen jengelden verveeld, schreeuwden om ijs en cola. Driftige brommers knetterden uitdagend langs dicht opeen geparkeerde auto's. De Cock stapte een rustige zijlaan in. Het intense vakantiegevoel stond hem tegen. Het lawaai belemmerde zijn denken; drukte de moorden uit zijn bewustzijn weg. Vledder liep naast hem. Zijn gezicht stond ernstig. 'Het kan toch?' riep hij wat geprikkeld. 'Wat?' 'Dat dokter Grootkamp voor zijn jeugdige patiëntjes een koalabeertje in zijn spreekkamer heeft?' De Cock tuitte zijn lippen. 'Het kan,' zei hij simpel. De jonge rechercheur gebaarde heftig. 'Het behoeft toch niet perse Bonny's koalabeertje te zijn? Er zijn duizenden van die beertjes. Bovendien klopt het niet. Dokter Grootkamp lijkt in niets op het signalement dat Smalle Lowietje ons van de man heeft gegeven. De dokter is veel ouder. Ik schat hem zeker op vijfenzestig, zeventig jaar.' De Cock bromde. 'Het kost me te veel tijd om aan al de patiënten te gaan vragen hoe lang de dokter al een beertje in zijn spreekkamer heeft.' Vledder glimlachte. 'Hij maakte op mij een sympathieke indruk. In het plaatsje waar ik vandaan kom, hadden we net zo'n dokter.' De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn neus en snoof. 'Hij wilde niet dat wij naar de familie Van der Molenwijck gingen,' reageerde hij wat humeurig. 'En als je mij vraagt, hangt hij nu aan de telefoon en bereidt hen voor op onze komst.' Vledder lachte vrijuit. 'Wat wil je? Het is zijn goed recht. Hij beschermt zijn patiënten.' De Cock klemde zijn lippen op elkaar. 'De oude man moet mijn onderzoek niet belemmeren,' zei hij scherp. 'Dan krijgt hij last met me.' Vledder keek hem van terzijde verbaasd aan. 'Je bent onredelijk. Ik kan mij de houding van dokter Grootkamp best voorstellen. Het openscheuren van oude wonden is nooit bevorderlijk voor de genezing.' De Cock bleef staan, draaide zich naar zijn jonge collega. Zijn anders zo goedmoedig uiterlijk leek een donderwolk kort voor de ontlading. 'Er zijn in Amsterdam twee mensen omgekomen,' beet hij hem toe. 'Herinner je je? Jonge mensen.' Hij schudde wild het hoofd. 'Ze reden niet tegen een viaduct. Het was geen ongeval. Ze werden koelbloedig vermoord.' De Emmalaan was een lange statige laan met brede kastanjes en rijzige beuken. De villa's lagen ver van de weg, soms ruim, open, omzoomd door fraaie gazons, soms intiem verscholen in het groen. Op de hoek van een smal dwarspad bleef De Cock staan. Twee lage, halfronde muurtjes met lantaarns van zwaar smeedwerk markeerden de toegang tot nummer 239. De grijze speurder nam een roodbonte zakdoek uit zijn broekzak, schoof zijn oude hoedje wat naar achteren en wiste het zweet van zijn voorhoofd. 'Hier moet het dan zijn,' sprak hij loom. Vledder gebaarde naar het brede zandpad, dat slingerend naar een kapitale villa voerde. 'Hebben we een last tot binnentreden?' vroeg hij schertsend. De Cock borg zijn zakdoek weg en lachte. 'Zolang ons de toegang niet wordt geweigerd…' Hij maakte zijn zin niet af en staarde voor zich uit. Van het zandpad kwam een stevig gebouwde man. Hij droeg een knickerbocker en een colbert van ruige tweed. Naast hem, aan een riem, liep een grote zwarte hond. De Cock keek de man scherp, onderzoekend aan, monsterde het blozende gezicht, het zwarte, al wat grijzende haar, en deed een stap naar voren. 'Heer Van Molenwijck?' De man reageerde zichtbaar verstoord. 'Ja?' sprak hij kribbig. De Cock lichtte beleefd zijn hoedje en toonde zijn beminnelijkste glimlach. 'Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.' Hij gebaarde schuin achter zich. 'Mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam.' 'Rechercheurs?' De Cock knikte overtuigend. 'Wij zijn naar Ermelo gekomen om met u te praten over een tragisch auto-ongeval, dat nu ruim drie maanden geleden bij de afslag Horst plaatsvond.' De heer Van Molenwijck keek de grijze man secondenlang peilend aan. 'Ik… eh, ik begrijp niet,' begon hij weifelend, 'wat daar nog over te zeggen valt. De politie hier in Ermelo heeft het terdege onderzocht.' De Cock knikte peinzend voor zich uit. 'Dat zei de oude dokter ook al.' 'De oude dokter?' De Cock glimlachte. 'Dokter Grootkamp… wij waren al bij hem. Een beminnelijk man… erg begaan met het lot van zijn patiënten. Hij vertelde ons dat uw dochter bij het ongeval was betrokken.' Het gezicht van Van Molenwijck werd hard. Het blozende verdween. 'En mijn schoonzoon,' sprak hij bits. 'En mijn kleinkind. Ze vonden alledrie tegelijk de dood. U begrijpt dat het mij pijnlijk valt om…' Hij stokte, schudde resoluut het hoofd. 'Ik weiger er ook verder iets over te zeggen.' Hij trok wild aan de riem, draaide zich om en liep weg. De Cock ging hem na. De hond aan de riem gromde, richtte zijn kop op en trok zijn bovenlip omhoog. Het weerhield de rechercheur niet. Hij stapte naast Van Molenwijck voort. 'Ik neem met uw weigering geen genoegen,' zei hij scherp. 'Als u mij niets wilt zeggen, ga ik naar uw vrouw. Misschien is zij mededeelzamer.' Van Molenwijck bleef met een ruk staan en draaide zich naar hem toe. Zijn bruine ogen flikkerden kwaadaardig. 'U laat haar met rust… hoort u.' Hij sprak fel, hard, met een ondertoon van dreiging. 'U laat mijn vrouw er buiten.' 'Kan dat nog?' Van Molenwijck keek hem aan. Verbaasd. Achterdochtig. 'Ik… eh, ik begrijp u niet,' reageerde hij onzeker. De Cock maakte een vaag gebaartje. 'Kan ze er nog buiten blijven? In hoeverre is ze erbij betrokken? Hoe diep steekt ze in deze affaire?' Van Molenwijck lachte vreugdeloos. 'Affaire… affaire. Wat voor een affaire?' Hij zweeg even, veranderde van toon. 'Beste man,' sprak hij geduldig, 'als u over dat ongeval goed geïnformeerd wilt zijn, waarom gaat u niet naar de politie en vraagt om inzage van het dossier. Daar zult u ongetwijfeld alles in vinden.' De Amsterdamse speurder glimlachte fijntjes. 'Alles… Heer Van Molenwijck? Ook dat u een paar dagen geleden naar Amsterdam trok om een kind op te halen?' De mond van de man zakte open. De riem van de hond gleed uit zijn hand. 'Ik… eh…' Hij schudde zijn hoofd, traag, zonder overtuiging. 'Ik was niet in Amsterdam.' De Cock grijnsde breed. Hij keek Van Molenwijck aan, het hoofd een beetje schuin. 'Moet ik mijn vriend en caféhouder Smalle Lowietje in Amsterdam uit zijn bloeiend etablissement halen om u te herkennen?' In zijn stem zweefde een zoet sarcasme. 'Of moet ik een beroep doen op Ouwe Kareltje, die nog dankbaar het moment gedenkt dat u hem een bankbiljet van vijfentwintig gulden gaf?' Van Molenwijck kneep zijn lippen op elkaar. Zijn wat vlezig gezicht zag bleek. Zijn smalle neusvleugels trilden. 'Men moet zich vergissen. Ik… eh, ik weet niet waarover u het heeft.' Het was een zwak verweer. De Cock gebaarde naar het zandpad tussen de halfronde muurtjes. 'Laten we teruggaan naar uw huis,' sprak hij vriendelijk, overtuigend. 'We kunnen toch als verstandige mensen met elkaar praten.' Van Molenwijck schudde koppig het hoofd. 'Ik heb u niets te zeggen.' De Cock keek naar de man op. Zijn scherpe blik tastte het gelaat af. In de lichtbruine ogen las hij angst, onzekerheid. De mondhoeken trilden. Toch was het gezicht hem niet onsympathiek. Van de ronde wangen en de wat dikke lippen straalde een goedmoedigheid, een jovialiteit, die niet paste bij het misdrijf dat hij hem toedacht. De grijze speurder ademde diep. 'Heer Van Molenwijck,' begon hij geduldig, 'het heeft geen zin te ontkennen dat u in Amsterdam was. Ik weet dat en ik kan dat met bewijzen staven. Ik weet ook dat u benaderd bent over een kind… een lief blond kereltje, van wie men u een foto stuurde. Ik meen ook te begrijpen waarom u op die benadering reageerde.' Hij zweeg even voor het effect. 'Maar wat ik niet begrijp… Heer Van Molenwijck… waarom vermoordde u Colette Maesen?' 18 'Ik niet… ik niet… ik niet.' Van Molenwijck gilde, schreeuwde, zwaaide met beide armen. Hij raakte duidelijk buiten zinnen. De hond sprong om hem heen, blafte en jankte tegelijk. De Cock wist met de situatie niet goed raad. Hij sprak Van Molenwijck toe, trachtte hem te kalmeren. Het lukte niet. De man raakte steeds meer van streek. Een moment overwoog hij hem bij de schouders te vatten en door elkaar te schudden, maar angst voor de agressie van de hond hield hem tegen. 'Ik niet… ik niet… ik niet.' De man bleef schreeuwen. Zijn ogen schoten wild heen en weer. Van het zandpad rende een vrouw op hem toe, angstig, met wapperende haren. Ze klemde zich aan de man vast. Vrijwel op hetzelfde moment remde een zwarte Cadillac. De brede banden knarsten aan de rand van het asfalt. De oude dokter stapte uit. In het voorbijgaan keek hij de grijze speurder vernietigend aan. 'Ik heb u toch gezegd weg te blijven,' siste hij. De Cock antwoordde niet. Gelaten keek hij toe hoe de oude dokter de man en mevrouw Van Molenwijck wegleidde. De hond sprong blaffend voor hen uit, de villa tegemoet. Achter uit de wagen stapte een man in een onberispelijk blauw kostuum. Een diplomatentas onder de linkerarm geklemd. Hij liep op De Cock toe, arrogant, het hoofd hoog in de nek. 'Dokter Grootkamp heeft mij gewaarschuwd. Ik ben meester Van Kralingen.' 'En?' De man slikte. 'Ik… ik behartig de belangen van de heer Van Molenwijck.' De Cock keek langs de keurige vouw in de pantalon en het stijf gesloten colbert omhoog naar een gezicht dat hem niet aanstond. 'U bent zijn slaaf?' Het gelaat van de man kleurde rood. 'Uw optreden gaat alle perken te buiten. Ik zal mij over uw gedrag bij uw superieuren beklagen.' De Cock knikte traag. 'Moet u doen,' zei hij lijzig. 'Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa; dit voor het geval u het verkeerd mocht spellen.' De Cock staarde stil en somber door de voorruit van de Volkswagen. Het landschap schoof in flarden aan hem voorbij. Hij overdacht de gesprekken die hij de laatste uren in Ermelo had gevoerd… boer Hemminga… zijn vrouw… de oude dokter… de angstige Van Molenwijck… de arrogante advocaat. Over een eventuele klacht maakte hij zich geen zorgen. Er waren nieuwe gezichtspunten, aanwijzingen, en die achtte hij belangrijker, dan de zoveelste reprimande van zijn oude commissaris. Hij wreef nadenkend over zijn brede kin. Toch had hij het duistere gevoel, dat hij nog ver van de oplossing was verwijderd. Hij drukte zich wat omhoog. Een koude rilling gleed langs zijn rug. Hij voelde zich moe en hongerig. Heimelijk blikte hij opzij naar Vledder aan het stuur, monsterde de grauwe trekken in het witte gezicht. 'We gaan in Amsterdam naar een restaurant,' sprak hij vriendelijk, opgewekt. 'Naar Kembang Java op het Damrak en laten ons uitgebreid Indisch verwennen. Daarna gaan we een paar uur naar bed.' Vledder geeuwde. 'Een paar uur? Ik heb het gevoel, dat ik dagen kan slapen.' De Cock trok een ernstig gezicht. 'We kunnen ons niet veel slaap veroorloven. Hoe sneller we de zaak tot een oplossing brengen, hoe beter het is. Als Van Molenwijck zijn hele juridische verdediging heeft gemobiliseerd, maken we weinig kans meer. Hij is een vermogend man met grote invloed in vele kringen.' 'Ben je ervan overtuigd, dat hij Colette Maesen heeft vermoord?' De Cock trok zijn schouders op. 'Hij is in ieder geval de man die met een foto van een blond kereltje bij Smalle Lowietje kwam en door de caféhouder naar het kraakpand aan de Keizersstraat werd gestuurd om Colette Maesen te ontmoeten. De beschrijving klopt… wat deftig, ongeveer vijfenveertig jaar en grijs aan de slapen. We zullen het voor alle zekerheid vanavond nog verifiëren.' Vledder keek hem verwonderd aan. 'Vanavond?' 'Ja.' 'Hoe?' De Cock glimlachte fijntjes. 'De heer Van Molenwijck is nog een tijdje staatssecretaris geweest. Ik meen van Economische Zaken. Er zullen in de archieven van diverse kranten en tijdschriften beslist nog wel foto's van hem zijn. Misschien wel samen met zijn vrouw.' De jonge rechercheur glunderde. 'We tonen de foto van de heer Van Molenwijck aan onze vriend Smalle Lowietje en aan Ouwe Kareltje. En…' De Cock knikte, onderbrak hem. 'En de foto van mevrouw Van Molenwijck aan Tante Marie.' 'De kamerverhuurster van de Haarlemmerstraat?' 'Precies.' Vledder keek zijn oudere collega met grote ogen aan. 'Zou zij…' vroeg hij verschrikt, 'zou zij de vrouw zijn, die Fred Doornekamp het laatst bezocht?' De Cock wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. 'Het zou mij niets verbazen,' sprak hij gelaten. 'Het ligt in de lijn.' Vledder wipte achter het stuur. Er kwam weer wat kleur op zijn wangen. 'Dan heeft ze hem vermoord,' riep hij verbijsterd. Hij draaide zich met een ruk naar De Cock. 'Dan heeft zij Fred Doornekamp vermoord.' Hij slikte, streek met de rug van zijn hand langs zijn droge lippen. 'Dan… dan heeft ze ook het kind.' De Cock spreidde de foto's voor zich uit. Zijn vriend en journalist Bram Brakel had ze hem snel bezorgd. De heer Van Molenwijck in vele poses. Er waren ook opnamen van zijn vrouw, genomen bij het in gebruik nemen van een of andere nieuwe vestiging. Ze lachte innemend naar de fotograaf en knipte een lint door. De grijze speurder keek over de foto's heen naar Robert Antoine. De jonge rechercheur droeg ditmaal statig blauw met een vlag van een stropdas in parelgrijs. Een combinatie, die het conservatieve gemoed van De Cock wel kon waarderen. 'Hoe was de sectie?' Van Dijk trok zijn schouders op. 'Niets bijzonders,' zei hij wat verveeld. 'Fred Doornekamp werd inderdaad met dat stuk gaspijp vermoord. Volgens dokter Rusteloos bestond daarover geen enkele twijfel.' 'Is het lijk vrijgegeven?' Robert Antoine knikte. 'Het verlof tot begraven ligt in de lade van je bureau. Ik heb vanmiddag samen met vader Doornekamp de begrafenis geregeld.' 'Nog gesproken over vrouwenaffaires?' De jonge rechercheur schoof de foto's wat opzij en ging op de rand van het bureau van De Cock zitten. 'Er was,' begon hij wat geheimzinnig, 'onder vele anderen ook ene Marianne de Peuter.' De Cock trok zijn neus omhoog. 'Een Marianne de… wat?' Robert Antoine lachte. 'De Peuter… een niet zo fraai klinkende naam. Dat vond Marianne ook… daarom liet ze zich door iedereen Van Buuren noemen.' Vledder kneep zijn lippen op elkaar en snoof. 'Allicht dat ik haar in geen enkel bevolkingsregister kon vinden.' De Cock keek naar Van Dijk op. 'Verder,' gebood hij wat ongeduldig. Robert Antoine pakte zijn notitieboekje. 'Marianne de Peuter,' las hij, 'werd in Eindhoven geboren en was al op haar negende jaar een volle wees. Vader en moeder stierven vrij kort na elkaar. Er volgde een martelgang van het ene tehuis naar het andere tot ze op haar vijftiende als pleegkind bij de familie Doornekamp werd opgenomen.' De Cock streek met zijn hand over het grijze haar en knikte. 'Zo kende ze dus Fred.' De jonge rechercheur grinnikte. 'En hoe. Ze heeft jarenlang een verhouding met hem gehad. Toen vader en moeder Doornekamp er uiteindelijk achter kwamen, stuurden ze het meisje weg.' 'Wanneer was dat?' 'Ruim tweeënhalf jaar geleden.' 'En Bonny?' Van Dijk maakte een triest gebaartje. 'Vader Doornekamp wist niet dat er een kind was.' Hij sprong van het bureau, pakte een stoel en ging naast zijn oude collega zitten. 'En weet je… er staat ook nergens een kind van haar ingeschreven.' 'Nergens?' De jonge rechercheur schudde resoluut het hoofd. 'Ik heb alles afgebeld. Officieel is Marianne de Peuter geen moeder. Maar dat behoeft niet te betekenen dat ze geen kind heeft. Ik heb gesproken met een ambtenaar van het geboorteregister. Hij zei mij, dat er gevallen bekend waren, dat de geboorte van een kind niet was aangegeven. Vooral rondtrekkende woonwagenbewoners willen het nog wel eens vergeten. Het komt meestal aan het licht als er kinderbijslag wordt aangevraagd.' De Cock kneep zijn ogen halfdicht. 'Schele Riek,' zei hij peinzend. 'Fred Doornekamp wist het.' Hij blikte naar Vledder. 'Weet je nog wat Fred Doornekamp tegen haar zei, toen Schele Riek opmerkte, dat ze geen last wilde hebben met de kinderpolitie of de voogdijraad? Hij zei letterlijk: bij dit kind niet. Je kan er alleen geen kinderbijslag voor aanvragen.' Vledder hijgde. 'Zou dan Fred Doornekamp de vader zijn… de verwekker van Bonny?' De Cock schoof zijn onderlip vooruit. Zijn gezicht stond strak. 'Ik begin langzaam te begrijpen,' sprak hij ernstig, 'waarom Fred Doornekamp werd vermoord.' Hij kwam traag overeind en schoof de foto's bij elkaar in een enveloppe. 'Kom we gaan naar Smalle Lowietje.' Robert Antoine keek hem vragend aan. 'Ik ook?' De Cock knikte. 'Het wordt tijd, dat je hem leert kennen.' Ze liepen met z'n drieën weg. Op het bureau van De Cock ratelde de telefoon. Vledder stapte terug, nam de hoorn op en luisterde. Na een paar seconden sloot hij zijn hand om het spreekeinde. 'Beneden voor de balie staat mevrouw Van Molenwijck,' zei hij zacht, bijna fluisterend. 'Ze vraagt naar De Cock.' De grijze speurder aarzelde een moment, toen stopte hij de enveloppe met foto's in de handen van Van Dijk. 'Ga alleen,' sprak hij gehaast. 'Als je een positieve herkenning hebt, bel je me onmiddellijk.' Hij draaide zich half om naar Vledder. 'Laat haar komen.' De Cock steunde beide ellebogen op zijn bureau. Over zijn gevouwen handen keek hij haar scherp observerend aan. Hij schatte haar op voor in de veertig. Een knappe vrouw, realiseerde hij zich, knapper dan het beeld dat hij van haar in zijn herinnering had: angstig, verkrampt, rennend met wapperende haren. Ze had lichtgroene, haast fosforescerende ogen, kunstig gevat in een rustige make-up. Haar mond was breed, zinnelijk, met een nerveuze wat weifelachtige glimlach. Ze sloeg haar slanke benen over elkaar en klemde haar handen om een tasje op haar schoot. De Cock wreef over zijn brede kin. 'Heeft uw echtgenoot u gestuurd?' vroeg hij halfspottend, 'of was het die zo keurig geklede meester Van Kralingen?' Ze keek hem strak aan, negeerde zijn spot. 'Ik ben geen vrouw die zich laat sturen.' De Cock zwaaide met zijn hand in haar richting. 'U komt dus uit eigener beweging.' Ze knikte traag, ernstig. 'En uit vrije wil. Ik had dit dagen eerder moeten doen. Vanmiddag is mij dat duidelijk geworden.' 'Na mijn bezoek aan Ermelo?' Ze schonk hem een matte glimlach. 'Ik heb u vanmiddag bij ons huis nauwelijks opgemerkt. Ik heb alleen gezien hoe mijn man reageerde. Hij is tegen dergelijke spanningen niet opgewassen.' 'Hij zal zich toch voor de moord op Colette Maesen moeten verantwoorden.' Ze schudde bedaard het hoofd. 'Mijn man heeft dat meisje niet vermoord. Ik besef dat de schijn tegen hem is, maar hij heeft het niet gedaan. Hij zou het niet eens kunnen.' Ze zweeg en ademde diep. 'Het is feitelijk alles mijn schuld. Ik ben nogal zelfstandig… laat niet graag iets aan anderen over… zeker niet in een zaak als deze.' Ze keek naar hem op. Haar ogen weerspiegelden angst. 'Ik heb deze moorden niet voorzien, meneer De Cock. En ik begrijp nog niet waarom ze gepleegd zijn.' De Cock keek haar secondelang aan en boog zich toen naar haar toe. 'Wanneer kreeg u de brief?' Ze reageerde verschrikt. 'U weet van de brief?' De Cock wreef langs zijn gezicht. 'Ik… eh, ik nam aan,' sprak hij aarzelend, 'dat er een brief was.' Ze liet haar hoofd iets zakken. 'Lydia was ons enig kind. Toen kleine Richard werd geboren, waren we daar erg blij mee. Vooral mijn man. Hij was stapel op dat joch. We hadden zelf graag een zoon willen hebben, maar verder dan…' Ze stokte even, friemelde aan de zoom van haar rok. 'U kunt zich voorstellen wat dat ongeval betekende. Het leven had voor ons in een slag alle zin verloren. Er was een gat in onze ziel geslagen… een lege plek. De eerste tijd was verschrikkelijk.' Ze slikte en drukte opkomende tranen weg. 'Toen… na drie maanden, kwam die brief. Je wilt er niet aan geloven, begrijpt u. Je zegt tegen jezelf… het is niet waar… het kan niet. Maar de brief was zo echt… zo overtuigend.' 'U heeft de brief?' Ze maakte met bevende handen haar tasje open en nam daaruit een grote enveloppe. 'Ik had u hem een week eerder moeten brengen,' zei ze zacht. 'Maar politie is vaak zo ver uit je gedachten.' De Cock bekeek de enveloppe aan beide kanten, nam de brief eruit en las hardop. 'Geachte familie Van Molenwijck. U kent mij niet. Mijn naam is Colette Maesen. Ruim twee jaar geleden kreeg ik een kindje, een jongetje. Ik noemde hem Bonny, zomaar, omdat ik Bonny een leuke naam vond. Ik ben niet zo rijk en beschermd opgevoed als uw dochter, toch hield ik zeker zoveel van mijn Bonny als zij van haar kindje zal hebben gehouden. Ze noemen mij een hippie en ik gebruik verdovende middelen. Daarom pas ik misschien niet zo goed in deze maatschappij. Ik heb heel wat rondgezworven. Ik ben ook heel vaak weggejaagd. In het begin van dit jaar brak ik in Ermelo een zomerhuisje open en ging daar met Bonny wonen. Het waren de gelukkigste maanden van mijn leven. In mei werd Bonny ziek. Ik durfde niet met hem naar een dokter te gaan, omdat ik bang was, dat men mij het kind zou afnemen. Ik verpleegde hem zo goed mogelijk, maar op een vroege morgen stierf hij. Ik heb lang overwogen wat te doen. Ik had het kind zelf gekregen en ik besloot het zelf te begraven. Ik nam van een erf van een boer een schop en tegen middernacht liep ik met de schop op mijn schouder en Bonny op mijn arm naar het strandje bij Horst. Nog voor ik bij het viaduct kwam, hoorde ik op de grote weg het gieren van remmen, gevolgd door een verschrikkelijke klap. Ik ging kijken. Een wagen was in volle vaart tegen het viaduct gereden. Voorin zaten een man en een vrouw. Ze waren dood. Ik zag dat onmiddellijk. Maar op de achterbank, in een kinderstoeltje, zat een kindje, blond, en net zo groot als mijn Bonny. Het mankeerde niets. Het huilde alleen. U zult mij, om hetgeen ik toen gedaan heb, wel vervloeken. Toch voel ik geen spijt. Ik heb het kindje uit zijn stoeltje gehaald en heb mijn Bonny daarin gezet. Ik pakte ook wat kleertjes en een beertje. Het begon bij de wagen steeds sterker naar benzine te ruiken. Ik denk dat de tank leegliep. Omdat ik niet wilde dat mijn bedrog — het verwisselen van de kinderen — zou worden bemerkt, stak ik de benzine in brand met de kaars, die ik voor de begrafenis van Bonny had meegenomen. De wagen vatte onmiddellijk vlam. Van een afstandje ben ik blijven kijken. Toen de eerste mensen kwamen, ben ik weggegaan.' De Cock zweeg en legde de brief neer. Er viel een beklemmende stilte. Aan het plafond zoemde een defecte tl-balk. De grijze speurder keek op en ontmoette de verbijsterde blik van Vledder. Daarna keek hij opzij naar de vrouw. 'Ik begrijp,' zei hij zacht, 'dat u op de brief bent ingegaan. Het is inderdaad overtuigend.' Mevrouw Van Molenwijck reageerde ineens fel. Ze stond wild van haar stoel op en klapte met de vlakke hand op de brief op het bureau. 'Het is waar… elk woord. Ze hebben ons kind. Mijn man heeft het gezien.' 'Wanneer?' Ze gebaarde heftig. 'Die dag. In dat kraakpand in de Keizersstraat.' Ze ging weer zitten. Rustiger. 'Als u de brief verder leest, vindt u instructies en een bedreiging om niemand verder in de affaire te mengen. Ik ken de tekst nog uit mijn hoofd: Ik ben eens op weg gegaan om een kind te begraven. Het zal mij niet zwaar vallen het weer te doen.' Ze schudde haar hoofd. 'Hoe vaak heb ik die woorden voor mijzelf herhaald?' 'Uw man ging op de instructies in?' Ze knikte voor zich uit. 'Met een foto, die wij nog van kleine Richard hadden, ging hij naar dat cafeetje aan de gracht. De caféhouder stuurde hem door naar een oud huis in de Keizersstraat. Daar ontmoette mijn man een jonge vrouw, die zei dat zij de Colette Maesen was die de brief had geschreven.' 'Verder was er niemand?' 'Nee.' 'Hoe zag ze eruit?' 'Klein, blond, mager.' De Cock knikte begrijpend. 'Gaat u verder.' Mevrouw Van Molenwijck likte aan haar lippen. 'Voor alles wilden we zekerheid. Dat hadden mijn man en ik voordien afgesproken. We wilden de absolute zekerheid, dat kleine Richard leefde. Als we die zekerheid hadden, waren we bereid alles te doen om het kind weer in ons bezit te krijgen.' 'Desnoods een moord?' Ze keek naar De Cock op. De kin iets omhoog. 'Desnoods een moord.' De grijze speurder wuifde in haar richting. 'Colette Maesen liet het kind aan uw man zien?' Ze knikte. 'Ze haalde het uit een kast. Mijn man was onmiddellijk overtuigd. Hij herkende kleine Richard direct. Het blonde haar… de kleertjes. Er was geen twijfel mogelijk. Mijn man wilde het onmiddellijk meenemen, maar dat stond Colette niet toe. Mijn man raakte wat vertwijfeld. Geef het kind, zei hij. Het geld krijg je. Op erewoord. Geloof me, ik kom het je zelf brengen.' 'Hoeveel vroeg ze?' 'Een half miljoen… in contanten.' 'Dat wist u?' Mevrouw Van Molenwijck schudde het hoofd. 'In de brief werd niet over een bedrag gesproken. Maar we begrepen uiteraard dat het Colette Maesen om losgeld te doen was. Zoveel geld had mijn man natuurlijk niet bij zich. Dat was ook niet de bedoeling. Het was aanvankelijk zuiver informatief.' 'U wilde eerst zekerheid.' 'Precies. Mijn man had maar een paar duizend gulden bij zich. Die heeft hij haar nog aangeboden.' 'Colette was niet te vermurwen?' Mevrouw Van Molenwijck staarde voor zich uit. 'Nee,' zei ze zacht. 'Het lukte niet. Hij mocht alleen het koalabeertje meenemen om mij thuis te overtuigen.' 'En?' Ze boog het hoofd. Haar lichtgroene ogen vulden zich met tranen. Ze drupten op haar handen en op het tasje in haar schoot. 'Het was Richards beertje. Hij had er een oortje afgetrokken. Dat had ik er zelf aangenaaid.' De Cock liet haar een tijdje begaan. 'Wat was de afspraak?' vroeg hij na een poosje. Ze nam een roze zakdoekje uit haar tasje en droogde haar tranen. 'Mijn man vroeg drie dagen de tijd om het geld bij elkaar te brengen. Colette vond het goed. De afspraak was, dat mijn man drie dagen later om ongeveer dezelfde tijd bij het kraakpand terug zou komen.' 'Met het geld.' Ze beet op haar onderlip. 'Ik heb mijn man de bitterste verwijten gemaakt. Ik zei hem dat hij verkeerd had gehandeld, dat hij niet zomaar had moeten weggaan, dat hij onze Richard gewoon van die meid had moeten afpakken. Maar mijn man is te veel gentleman. Zoiets zou hij nooit hebben gekund. Daarom is het ook absurd om te denken dat hij haar heeft vermoord.' De Cock negeerde de opmerking. 'Drie dagen later ging u mee… persoonlijk… en de hond.' Ze keek even naar hem op. 'Inderdaad. We namen Maxi mee… om ons te beschermen… mij… mijn man… en dat vele geld.' De Cock knikte. 'En toen u in de Keizersstraat aan dat kraakpand kwam, was er niemand.' Ze schudde haar hoofd. 'Leeg… geen mens. Mijn man was radeloos. Hij had bijna dag en nacht gewerkt om het geld bij elkaar te krijgen. En dan mijn voortdurende verwijten… hij moet door een hel zijn gegaan.' Ze rolde haar roze zakdoekje tot een balletje bijeen. 'Ik heb in de buurt voorzichtig navraag gedaan en hoorde toen dat in dat pand een meisje was vermoord.' 'Dat wist u niet?' 'Absoluut niet. We hadden die drie dagen in een soort roes geleefd… geen krant ingekeken. Na ons bezoek aan de Keizersstraat hebben we in de hal van het Centraal Station een stel kranten gekocht. In onze wagen hebben we die nagekeken en toen vonden we het bericht dat in een onbewoonbaar pand aan de Keizersstraat een jonge vrouw vermoord was gevonden. We begrepen onmiddellijk dat het Colette Maesen was. Het kon vrijwel niemand anders zijn. Alles klopte… de plaats… de leeftijd… CM… de initialen van het slachtoffer. Alleen… over het kind geen woord. We begrepen er niets van. Totaal verslagen reden we naar Ermelo terug.' Ze zweeg, uitverteld, klemde haar lippen op elkaar en sloot haar handen weer om het tasje. De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. 'Maar daarmee,' zei hij bijna achteloos, 'was de dag nog niet ten einde.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Wat bedoelt u?' De Cock glimlachte beminnelijk. 'Diezelfde avond nog kreeg u een telefoontje… zo tegen een uur of tien. Een mannenstem zei u, dat hij kleine Richard in zijn bezit had en dat u verder met hem over het losgeld kon handelen. Er kwam weer een vleugje hoop in uw hart. Maar u wilde zekerheid. Opnieuw. U vroeg de man honderduit… over het kind… over het ongeval… ook of de man wist wanneer het had plaatsgevonden. De man verliet de telefoon een paar seconden, kwam terug en zei 12 mei 1973. U was overtuigd en maakte een afspraak. De volgende morgen ging u naar Amsterdam, naar de Haarlemmerstraat. Uw man had het de vorige maal verprutst. Ditmaal zou U het doen. U was vastbesloten… hoe dan ook… het kind in uw bezit te krijgen. De man, met wie u ging onderhandelen was een moordenaar. Daarvan was u overtuigd. Hij was de man, die Colette Maesen omwille van het kind… omwille van het losgeld had vermoord. U zou geen enkel risico nemen. Toen de kamerverhuurster u had gezegd waar u moest zijn, ging u de trap op. U luisterde, voelde voorzichtig aan de kruk en bemerkte dat de deur niet op slot was. U ging naar binnen. Met een bonzend hart. De man lag op het bed… naast hem het kind. U sloop dichterbij… biddend tot God, dat hij niet wakker zou worden. En toen… met een forse klap,sloeg u toe…' 'Nee… nee.' Ze gilde, sloeg haar handen voor het gezicht. 'Hij was dood… hij was al dood.' 19 Vledder reikte haar een kom met water. Ze nam het aan. Haar handen beefden. De rand van de kom klepperde tegen haar tanden toen ze dronk. De Cock keek toe. Uiterlijk onbewogen. Zijn gezicht stond strak als een masker van graniet. De jonge rechercheur nam de kom weer van haar aan. Ze keek omhoog en schonk hem een dankbare blik. Vledder glimlachte bemoedigend terug. Ze depte met haar zakdoekje de mondhoeken en schikte aan haar blouse. 'Hij was dood,' herhaalde ze. Haar stem trilde nog. 'Hij lag dood op de grond naast het bed. Er was bloed op zijn gezicht en hoofd.' 'En het kind?' Ze keek De Cock hoofdschuddend aan. 'Hij was er niet. Kleine Richard was er niet. Hij was er wel geweest. Ik zag melk, bordjes, jam en kruimels van beschuit.' 'En toen?' Ze maakte een hulpeloos gebaartje. 'Ik ben heel voorzichtig de trap afgeslopen en ben weggegaan. Mijn man zat buiten in de wagen op mij te wachten. Ik vertelde hem wat er was gebeurd. Hij raakte in paniek. Ze zullen jou van die moord verdenken, zei hij. Misschien hebben ze ons nummer al opgenomen. Als waanzinnigen, alsof de duivel persoonlijk achter ons aan zat, zijn we teruggereden naar Ermelo. We waren ten einde raad, wisten niet meer wat te doen. Uiteindelijk hebben we onze oude dokter laten komen.' 'Dokter Grootkamp.' 'Ja. We hebben hem alles verteld… van de brief… van Colette Maesen en die dode man in de Haarlemmerstraat. Hij adviseerde ons om rustig af te wachten. Het was de moordenaar, of wie dan ook, uiteindelijk om geld te doen. Er zou zich wel weer iemand melden.' 'En?' Ze schudde triest het hoofd. 'We hebben niets meer gehoord.' Er kwamen weer tranen in haar ogen. 'Ik ben nu zo bang dat ze iets met hem hebben gedaan… dat we hem nooit meer terug zullen zien.' Ze legde een hand op zijn arm en keek hem smekend aan. 'Meneer De Cock, kunt u ons niet helpen? Kunt u Richard niet terugbrengen. Het is ons alles waard.' De grijze speurder bromde. 'Ik word al door de Staat betaald.' Ze schudde heftig het hoofd. 'Zo bedoel ik het niet. Ik wil u niet omkopen of zoiets. Maar u kent die mensen. U weet hoe ze zijn… hoe ze denken… hoe ze doen. U kunt met ze handelen.' De Cock stond op. 'Ik handel niet,' zei hij wat nors. 'Met niemand.' Hij keek op haar neer. Zijn blik verzachtte. 'Ga rustig naar huis… naar Ermelo. Als ik iets over het kind weet, kom ik het u zeggen.' Ze kwam van haar stoel omhoog. Om haar mond speelde een nerveuze glimlach. Een spiertje trilde in haar hals. 'Ik… eh, ik kan nu gaan?' Er lag iets van verbazing in haar stem. De Cock tuitte zijn lippen en knikte. 'Als uw man beneden in de wagen zit te wachten,' zei hij wat cynisch, 'groet hem en zeg dat gastvrijheid een oud vaderlandse deugd is.' Ze kleurde duidelijk, schudde de grijze speurder de hand en liep onzeker de kamer uit. De beide rechercheurs keken haar na. De jonge Vledder snoof. 'Rijke mensen denken dat ze met geld alles kunnen doen.' Hij grinnikte vreugdeloos. 'En als het dan misgaat…' De Cock staarde naar de deur. 'Een vertwijfelde vrouw,' zei hij peinzend. Hij keek opzij naar Vledder. 'Weet je, soms zijn rijke mensen gewoon arme mensen die geld hebben.' De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder liep er heen, nam de hoorn op en luisterde. Hij hield hem omhoog. 'Voor jou.' 'Wie?' 'Robert Antoine.' De Cock nam de hoorn over. 'Heel mooi… het klopt dus… de heer Van Molenwijck was de man die door Smalle Lowietje naar de Keizersstraat werd gedirigeerd en Tante Marie van de Haarlemmerstraat herkende mevrouw Van Molenwijck positief als de laatste bezoekster van Fred Doornekamp. Dat is dan…' Hij stokte. 'Wat?' Het gezicht van de grijze speurder veranderde, plooide in verwondering. 'Blijf waar je bent,' zei hij kortaf. 'We komen.' Hij slenterde naar de kapstok en greep zijn hoedje. Vledder liep hem verward na. 'Wat is er?' De Cock draaide zich om. 'Ze hebben Marianne gezien.' Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg, in het schemerig intieme etablissement van Smalle Lowietje heerste beroering. Business-vrouwtjes zaten bij elkaar en spraken luid met een ondertoon van verontwaardiging. Zwarte Jossie hing breeduit aan de bar. Haar donkere ogen vonkten. 'Ze was het,' riep ze overtuigend. Ze zwaaide in de richting van de tengere caféhouder. 'Ik heb het jou direct gezegd… die gekke meid is er weer.' Smalle Lowietje knikte instemmend. 'Schele Riek heeft haar ook gezien. Gistermiddag al… met het kind.' De Cock kneep zijn ogen halfdicht. 'Met het kind?' 'Ze liep ermee op haar arm over de gracht.' De Cock keek de caféhouder verwijtend aan. 'Waarom heb je mij niet direct gebeld? Je wist toch dat ik belangstelling had voor het kind.' Smalle Lowietje trok een verongelijkt gezicht. 'Ik dacht, hij komt al, om zijn cognackie… en dan vertel ik het hem meteen.' Zwarte Jossie trok de grijze speurder aan zijn mouw. 'Ik weet waar ze zit.' De Cock draaide zich naar haar toe. 'Waar?' 'In een van die kraakpanden in de St. Antoniebreestraat.' 'Hoe weet je dat?' Ze glimlachte fijntjes. 'Toen ik haar vanavond zag lopen, heb ik Kleine Willy achter haar aan gestuurd. "Ga eens kijken," zei ik, "waar die meid heen gaat.'" 'Wie is Kleine Willy?' Ze gebaarde met haar hoofd. 'Een nieuw meisje uit de buurt. Ze zit voor het raam bij Tante Greet. Ze kan je de panden wel wijzen.' De Cock wuifde afwerend. 'Laat maar. Ik weet welke panden het zijn.' Hij wenkte Vledder en Van Dijk en stapte het café uit. Buiten bleef hij staan en gebaarde naar Robert Antoine. 'Haal van het bureau een wagen met een schijnwerper en ga daarmee naar de St. Antoniebreestraat. Het lijkt mij het beste dat je via de Dam, Damstraat, Oude- en Nieuwe Hoogstraat rijdt. Daar zet je de wagen op de hoek neer en wacht op instructies.' Van Dijk knikte begrijpend en rende de gracht af. Vledder en De Cock liepen de Smalle Barndesteeg uit naar de Nieuwmarkt. Langs het water van de Kloveniersburgwal stapten ze naar de St. Antoniebreestraat. Het was er stil en donker. De straat werd bijna niet meer bewoond. Er waren nog een paar kantoren en oude magazijnen voor textiel. Aan de linkerzijde stonden de meeste huizen leeg, klaar voor de sloop. Verderop, bij de kruising van de Nieuwe Hoogstraat was nog wat verkeer. Het geluid daarvan drong gedempt door. De Cock keek omhoog. De meeste ramen waren duistere gaten zonder glas. Soms flakkerde ergens hoog het kaarslicht van een eenzame hippie. Vledder hield zijn pas wat in. 'Het is boven net een labyrint,' zei hij wijzend. 'Ik ben er kort geleden nog geweest voor de dood van een jongeman. Hij was aan een overdosis heroïne gestorven. Ik heb er toen ook wat rondgeneusd. Via zolders en daken kom je vrij gemakkelijk in andere huizen en kamers. De panden hebben allemaal verbinding met elkaar en lopen vaak diep door. Soms tot aan de Kromboomsloot.' De Cock keek hem van terzijde aan. 'Je wilt zeggen dat Marianne aan alle kanten kan ontkomen.' 'Precies.' De Cock knikte voor zich uit. 'Toch ben ik niet van plan,' bromde hij, 'om de mobile-eenheid op te roepen om een meisje met een kind te vangen.' Ze staken de rijbaan over en liepen dicht tegen de gevels verder. Voor een ondiep portiek met een trapportaal zonder deur bleven ze staan. De Cock liet het licht van zijn zaklantaarn over de traptreden glijden. Er lag wat huisvuil en brokken puin. Voorzichtig stapte hij naar binnen. 'Pas op,' riep hij omkijkend. 'De trap heeft geen leuningen meer.' Vledder volgde. Behoedzaam, steunend aan de muur, gingen ze omhoog. Op de eerste verdieping bleven ze staan en duwden een deur open. De lange ovalen van hun zaklantaarns dansten door het vertrek. Ongeveer in het midden, op een stapel verpakkingskarton, sliep een jongeman. De Cock stapte naderbij, bukte zich en schudde aan een schouder. De jongeman reageerde niet. Hij sliep zwaar ronkend verder. De rechercheur streek de lange vieze haren opzij en scheen in het witte gezicht. Daarna drukte hij de oogleden een voor een omhoog. De pupillen gaven geen reactie. Ze bleven groot, verwijd. De Cock kwam traag overeind. 'Stoned,' zei hij somber. 'Ik denk perfertine.' Ze verlieten het vertrek en gingen verder de trap op. Uit een open kamer op de tweede verdieping scheen een gelig licht. De beide rechercheurs stapten erop af. Op de rand van een oud vies matras zat een meisje. De Cock schatte haar op vijftien, zestien jaar. Voor haar, op de kale houten vloer, stond een brandende kaars. Daarnaast lag een pakje shag en een homp brood, waaraan duidelijk was gebeten. Pas toen de schoenen van de mannen binnen de kring van het kaarslicht stonden, keek ze op. In haar ogen lag verbazing, noch verwondering. Ze liet na een enkele blik haar hoofd weer zakken en draaide verder aan een sigaretje. De Cock tastte in zijn broekzak naar zijn lucifers en hurkte bij haar neer. Toen ze haar shaggie had afgelikt, hield hij haar een vuurtje bij. Ze negeerde zijn aanbod, boog zich voorover naar het vlammetje van de kaars. De Cock zwaaide gelaten zijn lucifer uit. 'Is hier ergens een meisje met een kind?' vroeg hij vriendelijk. Ze keek hem aan, een blik vol onbegrip. 'Have you seen,'herhaalde hij in zijn beste Engels, 'a girl with a young child?' Er gleed een glimlach over haar bleek gezicht. 'A young child… a baby.'Ze hield haar arm met sigaret omhoog.'Upstairs.' De Cock drukte zich traag overeind. 'Thanks,' zei hij simpel, 'thanks a lot.' Ze lieten het meisje met haar kaars alleen en slopen naar de derde verdieping. Het was er aardedonker. Ze luisterden gespannen. Er was geen geluid. Voorzichtig duwden ze de deur open en schenen in het vertrek. Er was niemand. In de hoek links, stond een zware balk schuin tegen een kastdeur. Vledder liet het licht er over spelen. 'Zou ze weer?' hijgde hij. De Cock liep haastig toe. Zijn hart bonsde bijna hoorbaar. Hij nam de zware balk weg en trok de deur open. Met een trillende hand scheen hij naar binnen. Laag, op de bodem van de kast, in een oude kartonnen doos met vodden, lag een kind. Het zwaaide met beide armpjes in de lucht, murmelde geluidjes en knipperde tegen het licht van de zaklantaarn. De Cock bukte zich en nam het ventje uit de doos. 'Bonny.' Zijn stem klonk vreemd, hees. 'Arm kind.' Hij drukte het kereltje tegen zich aan, hield een stoppelige wang tegen het witte gezichtje. Toen gaf hij het kind over aan Vledder. 'Breng het weg.' De jonge rechercheur keek naar hem op. 'En jij?' De Cock streek over het grijze haar. 'Ik wacht tot ze komt.' Hij zat in het donker op de vloer met zijn brede rug tegen de kastdeur en wachtte. Naast hem lag de zware balk en daarop, binnen handbereik, zijn zaklantaarn. Hij had de jonge Van Dijk gezegd driemaal te toeteren als er iemand het pand binnenging. Tot nu had hij niets gehoord. Hij voelde links aan zijn borst en bemerkte dat hij zijn schouderholster met pistool niet had omgedaan. Het verontrustte hem niet, hoewel hij wist dat de vrouw, op wie hij wachtte, twee moorden had gepleegd. Hij vroeg zich af, waarom het zo lang had geduurd? Waarom hij haar niet onmiddellijk had doorzien? Had hij ergens in het lange onderzoek een fout gemaakt? Of was hij te mild geweest… te mild jegens de jonge vrouw die hem van het eerste moment af had bekoord? Midden in zijn overpeinzingen schrok hij op. Buiten toeterde iemand driemaal. Hij pakte zijn zaklantaarn van de balk en kwam moeizaam overeind. Voorzichtig sloop hij naar het portaal en luisterde. Er kwam iemand naar boven. Een lichte tred, een zacht geritsel, het schuifelen van voeten. Alles nauwelijks waarneembaar. Hij ging terug naar het vertrek. Naast de deuropening bleef hij staan en drukte zich tegen de muur. Gespannen wachtte hij op haar komst. Ineens was ze er. Een lichte zucht schoof aan hem voorbij. Zijn ogen priemden door het duister van het vertrek. Hij wist dat ze daar stond, hoorde de cadans van haar ademhaling. De voetstappen gleden naar links, naar de kastdeur. Zonder te zien wist hij dat haar handen tastten naar een balk, die niet meer op zijn plaats stond. Hij hoorde hoe haar ademhaling versnelde en begreep haar angst. Hij deed een stap opzij en posteerde zich in de deuropening. Daarna deed hij zijn zaklantaarn aan en scheen in de richting van het geluid. Ze stond daar, zoals hij dat had verwacht.. gebogen, graaiend in een lege kast. Hij liet het licht van de lantaarn over zijn eigen gezicht spelen. 'Ik ben De Cock… Marianne… ik kom je halen. Je weet waarvoor.' Ze kwam uit haar gebukte houding omhoog en liep langzaam op hem toe. Ze hield haar hoofd iets gebogen, zodat het lange zwarte haar voor haar gezicht viel. Plotseling, in een wilde krachtsexplosie, sprong ze op hem toe en sloeg de zaklantaarn uit zijn hand. Het ding bleef branden, rolde door het vertrek. De Cock greep haar vast. Ze vocht, wild, fel, verbeten, als een zwerfkat in het nauw. De Cock hield haar op een afstand, verplaatste zijn greep voor een beter houvast. Ze boog zich voorover en beet in de muis van zijn hand. Met een kreet van pijn liet hij los. Ze vluchtte van hem weg, het portaal op, naar de trap. De Cock bukte naar zijn zaklantaarn en ging haar na. Hij hoorde haar gejaagde stappen op de trap. Ineens was er een gil, een klap… en stilte. Verstijfd bleef hij staan en kneep zijn ogen dicht. In een flits begreep hij wat er was gebeurd. Leunend tegen de muur ging hij de trappen af. Hij vond haar helemaal beneden, op de granieten vloer van het portaal. Ze lag met haar rok omhoog, de ogen gesloten, het lange haar als een zwarte waaier om het witte gezicht. De Cock knielde bij haar neer. Zijn vingertoppen gleden tastend langs haar hals, zochten naar het pulseren van het hart. Hij zag hoe haar lippen bewogen. Hij leunde over haar heen, hield zijn oor bij haar mond. 'Bonny,' fluisterde ze,'mijn Bonny.' Een golf van medelijden overspoelde hem. Het kwam van zijn borst omhoog. Er stak iets in zijn keel, een groot onverteerbaar brok. Zijn ogen brandden, vulden zich met tranen. Hij slikte, probeerde die prop kwijt te raken, de tranen terug te drukken. Het lukte niet. Ze drupten op haar wang, gleden langs haar bleke lippen. Plotseling bemerkte hij dat er iemand achter hem stond. Hij keek omhoog en ontmoette het gezicht van Robert Antoine. Hij wierp nog een blik op Marianne, trok met een devoot gebaar de veelkleurige rok over haar knieën en stond op. 'Waarschuw de Geneeskundige Dienst.' Zijn stem klonk wat beverig. Hij draaide zich om, waggelde weg, het portaal uit, de donkere straat in. 20 Met zijn rechterhand in het verband deed De Cock de deur van zijn woning open. Voor hem, op de stoep, stond Vledder. Hij lachte wat verlegen. In zijn linkerhand bungelde een bos fraaie rode rozen. 'Hoe… eh, hoe is het?' De Cock tilde zijn rechterhand omhoog. 'Gebeten… door een kat.' Vledder lachte en schoof het portaal in. 'Is Robert Antoine er al?' De oude speurder knikte. 'Hij zit al bij mijn vrouw en heeft het hoogste woord.' Vledder streek langs zijn neus en snoof. 'Uitslover. Wat heeft hij nu weer voor een kostuum aan?' De Cock lachte. 'Hemelsblauw… geloof ik, of oudroze. Het kan ook zachtgroen zijn. Ik weet het niet meer. Het lijkt allemaal op fondant.' Ze stapten gezamenlijk de kamer in. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Met een gebaartje van verrukking nam ze de rozen in ontvangst. Ze wuifde naar de diepe leren fauteuils. 'Ga zitten,' zei ze hartelijk. 'Mijn man vroeg zich al af waar je bleef.' Het gezicht van de jonge rechercheur versomberde. 'Ze is dood,' zei hij triest. 'Ik hoorde het op bureau.' De Cock knikte. 'Ik weet het. Ik was nog bij haar.' 'Wanneer?' 'Vannacht. Ik werd van bed gehaald. Ze had naar mij gevraagd.' 'Heb je haar gesproken?' 'Ja.' 'Lang?' De Cock maakte een vaag gebaartje. 'Lang genoeg.' Vledder keek hem gespannen aan. 'Was je bij haar toen ze…?' De oude speurder draaide zijn hoofd wat weg en beet op zijn onderlip. 'Ik was bij haar,' antwoordde hij zacht. 'Het ging heel kalm, heel vredig… veel vrediger dan ik had verwacht.' Hij zweeg even, wreef met de rug van zijn hand langs zijn ogen. 'Het is misschien beter zo. Er waren diverse fracturen aan haar wervels. Ze had toch nooit meer kunnen lopen… dansen.' Er viel een diepe stilte. Ze stonden bij elkaar. Roerloos. Het was alsof plotseling de geest van Marianne in hun midden was. Duidelijk. Indringend. Manifest. De Cock blikte verholen naar zijn oude pendule op de schoorsteenmantel. Het was kwart over negen… ruim vijftien uur na haar dood. Het was Vledder die ineens de stilte verbrak. Hij schudde zijn hoofd. 'Gek,' zei hij wat afwezig, 'ik vond haar een rare griet… soms niet helemaal normaal, toch heb ik de hele dag aan haar moeten denken.' De oude rechercheur legde zijn hand op de schouder van zijn meest beminde leerling. 'Dat is goed,' zei hij bemoedigend. 'Dat is heel goed. Denken aan je medemens, positief… de enige manier om hem te begrijpen.' Mevrouw De Cock kwam tussenbeide. 'Wat zeuren jullie,' zei ze wat geforceerd, 'ga toch zitten. We hebben nog de hele avond.' Ze namen plaats en De Cock pakte de fles cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in voorraad hield. Hij vulde ruim de bodem van de diepbolle, voorverwarmde glazen en reikte die zijn vrienden aan. Daarna hield hij zijn glas omhoog. 'Proost,' zei hij luidruchtig. 'Op de misdaad.' De beide rechercheurs keken hem wat vreemd aan. Ze namen zijn toast niet over. Vledder nam een haastige teug van zijn cognac en schoof naar de rand van zijn fauteuil. 'Is het kind al weg?' De Cock zette zijn glas neer. 'Ik heb het vanmiddag met de wagen naar Ermelo gebracht.' 'Naar de familie Van Molenwijck?' De Cock staarde voor zich uit en knikte. Over zijn gelaat gleed een glimlach van vertedering. 'Wil… eh, wil.je geloven,' sprak hij aarzelend, 'dat ik moeite had om afscheid van het wurm te nemen? Ik bleef treuzelen. Ik kon daar in Ermelo bij de familie Van Molenwijck gewoon niet wegkomen. Ik heb hen wel honderdmaal gevraagd om vooral goed voor het kereltje te zijn. Ik heb mij als een dwaas aangesteld.' Hij nam zijn glas weer op en schommelde de cognac tegen de wand. 'Ik heb mij ook nog nooit zo bij een zaak betrokken gevoeld.' Vledder keek hem schuins, onderzoekend aan. 'Kwam dat, door het kind?' vroeg hij met een zweem van achterdocht. De Cock trok zijn schouders op. 'Misschien… misschien ook door Marianne.' Vledder slikte. In zijn helblauwe ogen dwaalde onbegrip. 'Marianne?' riep hij ongelovig. 'Welke betrokkenheid? Als ik het goed begrijp, heeft ze twee mensen vermoord.' De Cock knikte traag. 'Dat,' zei hij wat terughoudend,'heb je goed begrepen.' De jonge rechercheur schoof onrustig heen en weer. 'Maar waarom?' riep hij uit. 'Wat had het voor zin? Wilde ze al het losgeld voor haar alleen?' De Cock antwoordde niet direct. Hij sloeg zijn benen over elkaar en nestelde zich diep in zijn fauteuil. 'Jullie kennen,' begon hij geduldig, 'de brief die aan de familie Van Molenwijck werd gezonden. Ik heb de inhoud inmiddels zo vaak doorgenomen, dat ik, net als mevrouw Van Molenwijck, de tekst praktisch woordelijk ken.' Hij schoof plotseling weer naar voren. Zijn gezicht zag rood. Gebarend bracht hij zijn verbonden rechterhand omhoog. 'Marianne,' sprak hij met stemverheffing,'wist van het zenden van die brief niets af.' Vledder en Van Dijk reageerden vrijwel direct, in koor. 'Wat?' riepen ze verbaasd. Robert Antoine drukte zich naar voren. Zijn gezicht in een grijns. 'En al die bijzonderheden in de brief… de details… die kende zij… zij alleen.' De Cock boog het hoofd en wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. Hij voelde zich vermoeid. De nachten zonder slaap deden zich gelden. 'Marianne,' herhaalde hij scherp, 'had met de hele afpersing niets te maken. Het plan was van Fred Doornekamp, een man die eens rechten had gestudeerd. Hij stelde de brief. En Colette Maesen was zijn willoos werktuig.' De oude speurder keek op. Hij ontmoette de gespannen gezichten van zijn vrouw en de beide jonge rechercheurs en hoopte dat hij hen kon overtuigen. 'Marianne,' ging hij zachter verder, 'had hen beiden verteld van het auto-ongeval en het kind. Uitvoerig, tot in alle details. Het ongeval bij Horst had haar sterk aangegrepen. Het liet haar niet meer los. Ze wilde er steeds weer over praten. De gezondheidstoestand van Colette ging sterk achteruit. De verslaving werd groter. Ze had steeds meer heroïne nodig. En heroïne is duur. Na de ontmoeting bij Hoevelaken, voelde Marianne zich voor haar verantwoordelijk. Ze stal voor haar in winkels en warenhuizen. Om aan geld te komen had Fred Doornekamp Marianne al een paar maal aangeraden zich van het kind te ontdoen. Er waren wel hoeren, zo meende hij, die er wel wat voor over hadden. Hoewel Marianne wel eens de indruk wekte het kind te willen verkopen, ging ze toch nooit werkelijk op een aanbod in.' Vledder fronste zijn wenkbrauwen. 'Waarom prostituees… toch ook niet het kapitaalkrachtigste deel van onze samenleving? Ik bedoel, waarom werd het kind pas drie maanden na het ongeval aan Van Molenwijck aangeboden?' De Cock gebaarde glimlachend in zijn richting. 'Omdat men de relatie niet kende… de relatie tussen het kind en de rijke Van Molenwijck. Begrijp goed, Marianne wist niet welke mensen bij het auto-ongeval waren betrokken. Hippies lezen in de regel geen kranten. Ze had ook nooit naar de slachtoffers geïnformeerd. Ook het kenteken van de wagen was haar niet bekend. Ze had het niet opgenomen. Het was feitelijk stom toeval dat Fred Doornekamp de relatie ontdekte.' 'Hoe?' De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit. 'Door een tijdschrift… vermoedelijk de Nieuwe Revu. Colette Maesen kwam de laatste weken voor haar dood vrijwel niet meer van haar matras. Op een morgen zaten Fred en Marianne in een koffiehuis aan de Geldersekade. Er lag een stapel tijdschriften… oude beduimelde gevallen. Marianne begon erin te bladeren en vond in een van de tijdschriften een uitgebreid artikel over verkeersonveiligheid. Daarin werd onder meer ook over het ongeluk bij Horst geschreven. Er waren foto's van de verbrande slachtoffers en daaronder een tekst met als markante bijzonderheid, dat mevrouw Van Soeren enig dochter was van de voormalige staatssecretaris Van Molenwijck.' Vledder grijnsde. 'De misdadige hersenen van Fred Doornekamp begonnen te malen.' De Cock knikte. 'Uit zijn ervaringen met de prostituees begreep hij, dat hij Marianne nooit voor zijn plannen zou kunnen winnen. Ze had al een paar maal duidelijk te kennen gegeven geen afstand van het kind te willen doen. Buiten Marianne om zocht Fred Doornekamp contact met Colette Maesen. Hij beloofde haar net zoveel heroïne als ze maar wilde gebruiken. Colette capituleerde. Zij zou met Van Molenwijck onderhandelen. Op de bewuste middag zond ze Marianne naar de binnenstad om levensmiddelen en heroïne. Toen ze weg was, trok ze het kind de kleertjes aan die Marianne bij het ongeval uit de wagen had genomen. Zo, met het koalabeertje in zijn handjes, liet Colette het kind aan Van Molenwijck zien. We weten van zijn vrouw, dat Van Molenwijck onmiddellijk overtuigd was en bereid om in een paar dagen met het verlangde losgeld te komen.' De Cock zweeg even, wreef over zijn breed gezicht. 'Colette maakte toen de fout, die haar uiteindelijk het leven kostte.' Robert Antoine keek hem vragend aan. 'Welke fout?' 'Ze vergat het kind de kleertjes uit te doen.' De jonge rechercheur grinnikte. 'Was dat zo belangrijk?' De Cock knikte. Zijn gezicht stond ernstig. 'Marianne gebruikte die kleertjes nooit. Ze wilde niet dat het kind ze droeg. Uit het verhaal van chauffeur De Vries weten we, dat ze het kind liever kou liet lijden, dan dat ze de fraaie kleertjes gebruikte die ze uit de wagen had genomen. Toen Marianne na haar zwerftocht om levensmiddelen en heroïne thuiskwam, speelde het kind mooi aangekleed op de matras. Het verbaasde Marianne. Colette keek nooit naar het kind om. Ze vroeg achterdochtig om opheldering. Colette draaide eromheen, zocht uitvluchten. Uiteindelijk, na veel pressie, vertelde ze van Fred Doornekamp en dat er een man was geweest die bereid was veel geld voor het kind te geven. Marianne was woedend, voelde zich bedrogen… bedrogen door de vrouw, voor wie zij de laatste maanden zoveel had gedaan. Er volgde een woordenwisseling met verwijten over en weer. Toen Colette zei, dat ze hoe dan ook de onderhandelingen met Van Molenwijck over het kind zou voortzetten, pakte Marianne een oud stuk gaspijp en sloeg Colette op het hoofd.' 'De eerste moord.' De Cock reikte naar zijn glas. 'Als je het een moord wilt noemen.' Hij nam een teug van zijn cognac en zette zijn glas weer neer. 'Toen Marianne na het toebrengen van de klap bemerkte dat Colette niet meer leefde, werd ze radeloos. Het duurde vrij lang voor ze weer tot bezinning kwam en besefte, dat ze haar daad niet voor eeuwig verborgen kon houden. Na twee dagen van overpeinzing vond ze een oplossing.' Vledder grijnsde. 'Ze kwam naar ons toe en zei dat Colette een graf nodig had. Toen we in de kast het kind ontdekten, vertelde ze, dat het aan Colette toebehoorde en dat ze bezig waren een man te chanteren.' De Cock glimlachte. 'Een man,' ging hij verder, 'die een koalabeertje had meegenomen en zeker voor de dood van de arme Colette verantwoordelijk was.' Hij krabde zich wat verlegen achter in de nek. 'Ik geloof, dat we pas goed de mist ingingen toen Smalle Lowietje ons vertelde dat er inderdaad een man was geweest die naar een meisje met een blond kereltje had gevraagd.' Mevrouw De Cock glunderde. 'Ze had jullie onderzoek heel handig in een verkeerde richting gemanoeuvreerd.' De grijze speurder gleed met zijn hand langs zijn kin. 'Ik had van het begin af al de overtuiging dat ze… ondanks haar soms wat vreemd gedrag… bijzonder intelligent was.' Robert Antoine schoof naar voren. 'En de tweede moord, de moord op Fred Doornekamp?' De Cock staarde voor zich uit. 'Die is vrij simpel te verklaren. Omdat Marianne had beweerd, dat het kind van Colette was, kon ze moeilijk verhinderen dat wij het kind bij de zusters Augustinessen onderbrachten. Ze hield het echter nauwlettend in het oog, zwierf dikwijls door de Warmoesstraat en probeerde met het kind in contact te komen. Toen zuster Angelica met Bonny naar het Westerpark ging, volgde ze op een afstandje. Ze reed vanaf het Centraal Station mee met de bus en zag in het park hoe Fred Doornekamp het kind wegnam.' Vledder slikte. 'Ze zag het?' riep hij verbaasd. De Cock knikte. 'Ze begreep onmiddellijk wat hij met het kind voor had… dat hij er opnieuw losgeld voor zou vragen, en ging hem heimelijk na. Ze zag hem melk kopen en beschuit en bewaakte het pand aan de Haarlemmerstraat, waar hij met het kind binnenging. Het duurde lang. Daarom ging ze naar een cafeetje in de Binnen Brouwersstraat, vanwaar ze schuin de toegangsdeur van het pand in het oog hield.' Van Dijk glimlachte. 'De Blauwe Druif.' De Cock keek hem aan en ging gejaagd verder. 'Tegen acht uur komt Fred naar buiten. Ze wil snel het café verlaten, maar merkt tot haar schrik, dat hij recht op De Blauwe Druif toeloopt. Als Fred Doornekamp binnenstapt, speelt ze een toevallige ontmoeting. Ze is lief, aanhankelijk, zegt dat ze graag weer met hem samen wil zijn. Ze geeft toe Colette te hebben gedood, maar beweert dat de moord een vergissing was en dat ze voor zoveel geld, een half miljoen, graag bereid is afstand te doen van het kind. Fred Doornekamp laat zich misleiden. Hij vertelt haar wat ze al weet… dat hij die middag het kind in het Westerpark heeft gestolen. Er staat dus niets meer in de weg. De overdracht van het kind en het innen van het losgeld kunnen plaatsvinden. Om tien uur die avond belt hij Van Molenwijck en krijgt zijn vrouw aan de telefoon. Ze wil het kind graag terughebben, vraagt tal van bijzonderheden, ook wanneer het ongeval gebeurde. Fred weet dat niet. Hij gaat snel naar Marianne, die achter in het café aan een tafeltje wacht. Ze zegt twaalf mei en Fred schrijft 12573 op zijn blote onderarm. Die avond neemt hij haar mee naar zijn pas gehuurde kamer. Marianne verenigt zich weer met het kind… en besluit er nooit meer afstand van te doen. 's Nachts glipt ze ongemerkt uit bed, gaat de straat op en zoekt in oude slooppanden in de buurt naar een stuk gaspijp, dat haar bij een vorige gelegenheid zulke goede diensten had bewezen.' De Cock zweeg. Zijn keel voelde droog. Hij had de laatste episode afgeraffeld, gejaagd, gehaast, alsof hij snel naar een einde wilde. Hij reikte naar zijn glas en dronk het leeg. De gezichten van de beide jonge rechercheurs voor hem stonden strak, ernstig. Er lagen denkrimpels in hun voorhoofd. Ze zochten duidelijk naar onvolkomenheden, hiaten in zijn verhaal. Mevrouw De Cock keek hem aan. Er lag een peinzende blik in haar ogen. Ze stond op, liep naar de keuken en kwam terug met schalen vol lekkernijen. De Cock vulde opnieuw de glazen. Robert Antoine prees de kwaliteiten van mevrouw De Cock als gastvrouw. Het gesprek werd algemener, verliep opgewekt, luchtig. De trieste affaire, die hen zo lang en intensief had beziggehouden, gleed naar de achtergrond, zakte weg. De Cock had er vrede mee. Na het derde glas voelde hij de moeheid uit zijn benen trekken. Herinneringen kwamen los. Tastend in zijn geheugen vond hij steeds nieuwe anekdotes uit zijn rijke rechercheleven. Het was al laat toen de beide jonge rechercheurs vertrokken. De Cock bracht hen tot de deur en wuifde tot afscheid. Toen hij in de huiskamer terugkwam, nestelde hij zich in zijn fauteuil en strekte behaaglijk zijn benen. Zijn vrouw kwam bij hem op de leuning zitten. Het verbaasde hem. Ze deed dat al jaren niet meer. 'Het kind is van Marianne.' Ze sprak het kalm uit, overtuigend, als een onaantastbare waarheid. Hij keek naar haar omhoog. 'Ik begrijp je niet,' reageerde hij zwakjes. Ze glimlachte. 'Hij is kleine Richard niet… hij is niet het kleinkind van de familie Van Molenwijck.' De Cock staarde voor zich uit. 'Ze zijn ervan overtuigd,' zei hij strak. 'Wie?' 'De heer en mevrouw Van Molenwijck. De volijverige meester Van Kralingen was al doende het officiële overlijden van de kleine Richard ongedaan te maken. Op basis van mijn proces-verbaal zal dat zeker lukken. Er bestaat bij hen geen enkele twijfel. Ik heb vanmiddag ook foto's gezien en ik moet je zeggen dat de gelijkenis werkelijk frappeert.' Er kwam een wat harde trek om de mond van mevrouw De Cock. 'Maar het is Mariannes kind.' De grijze speurder knikte gelaten. 'Er heeft nooit een verwisseling van kinderen plaatsgehad. Het was een verzinsel van Fred Doornekamp. In het koffiehuis… in dat tijdschrift moet hem de gelijkenis van Richard van Soeren met zijn Bonny direct zijn opgevallen.' 'Zijn Bonny?' 'Ja. Hij was Bonny's natuurlijke vader. Toen zijn ouders hun pleegdochter uit huis zonden, was Marianne al zwanger. Fred wist dat. Hij liet haar rustig wegsturen, stak geen hand naar haar uit. En Marianne was te trots om op haar zwangerschap te wijzen. Het was min of meer een toeval, dat ze elkaar na jaren in Amsterdam weer troffen.' Mevrouw De Cock knikte begrijpend. 'Fred Doornekamp is dood,' sprak ze berustend. 'Daar hoeft geen wereldse rechter meer aan te pas te komen.' Ze keek naar haar man op. 'Wat gebeurde er nu werkelijk in die nacht van het ongeval?' De Cock streek met zijn hand over het grijze haar. 'Marianne had een onrustige natuur. Ze ging 's avonds, als Bonny sliep, vaak naar het strand van Horst. Ze wandelde dan langs het water en danste op het zand. Ze zag het ongeval gebeuren en ging erop af. De man en de vrouw zaten dood op de voorbank. Het achterportier was opengesprongen. Kleine Richard was gelijk met een stapel kleertjes en zijn beertje naar buiten geslingerd. Het kind leefde nog. Ze pakte het op en legde het voorzichtig op de achterbank. Daarna pakte ze het koalabeertje op en zocht de verspreide kleertjes bijeen. Terwijl ze daarmee bezig was, vloog de wagen plotseling in brand. Het was direct zo hevig, zo fel, dat ze er niet meer bij kon komen. Ze zag het kind voor haar ogen verbranden.' 'Verschrikkelijk.' De Cock slikte. 'Marianne was verbijsterd, geschokt. Ze wilde onmiddellijk weg, weg van die onheilsplek. Ze rende terug naar het zomerhuis, pakte de slapende Bonny op en verdween.' Hij keek omhoog naar zijn vrouw. 'Begrijp je nu waarom ze nooit wilde, dat Bonny die kleertjes droeg?' Er viel een lange stilte. Mevrouw De Cock gleed van de leuning en ging in de fauteuil tegenover hem zitten. 'Heb je vannacht Marianne beloofd dat je Bonny naar Ermelo zou brengen?' De grijze speurder schudde langzaam het hoofd. 'Ik heb haar beloofd erop toe te zien dat het kind goed werd verzorgd.. dat hij gelukkig zou worden.' 'Heb je hem daarom naar Ermelo gebracht?' Hij stond van zijn fauteuil op en liep met trage passen naar de schoorsteen. 'Ik heb er heel diep over nagedacht. Ik had er niet veel tijd voor… enkele uren om over de toekomst van een kind te beslissen.' Hij stak zijn kin omhoog en beet op zijn onderlip. 'Ik geloof niet dat rijke kinderen perse gelukkiger zijn dan kinderen van arme ouders. De welstand van de familie Van Molenwijck was voor mij geen overweging… wel hun overtuiging dat Bonny hun kleinkind was. Ik meende ook te handelen in de geest van Marianne, die in pleeggezinnen en tehuizen nooit gelukkig was geweest. En dat was het alternatief. Een derde mogelijkheid was er niet.' Hij zweeg, keek naar zijn vrouw in de fauteuil. 'Wat denk je?' vroeg hij met een zweem van twijfel. 'Heb ik verkeerd gedaan?' Ze stond op en liep op hem toe. In haar ogen lag een vertederde blik. 'Het is wel goed,' zei ze zacht. De Cock streek met zijn hand langs zijn nek en zuchtte opgelucht. Ineens betrok zijn gezicht. Hij keek naar haar op. Peilend, onderzoekend gleed zijn blik langs de gelaatstrekken die hem zo vertrouwd waren. 'Hoe… eh, hoe wist je het?' vroeg hij aarzelend. 'Alle betrokkenen zijn dood. Niemand kon het je zeggen.' 'Wat?' 'Dat het Mariannes kind was en niet het kind… het kleinkind van de familie Van Molenwijck? Vledder en Van Dijk hebben niet gereageerd. Ze vonden het volkomen normaal dat ik het kind naar Ermelo heb gebracht.' Ze knikte gelaten. 'Zij waren ervan overtuigd dat de kinderen na het ongeval waren verwisseld.' 'Jij niet?' Ze schudde haar hoofd. Om haar lippen zweefde een lieve glimlach. 'Bobo,' zei ze zoet, 'herinner je je… Bobo, het woord, dat zuster Angelica je gaf?' De Cock kneep zijn ogen dicht. De associatie flitste door hem heen. 'Bobo,' zei hij verschrikt, 'de vale hond van boer Hemminga.' Ze knikte hem toe. 'Begrijp je… het moest wel Mariannes kind zijn. Het kleinkind van de familie Van Molenwijck had nooit met Bobo in een hondenmand geslapen.' De Cock liep van de schoorsteen weg en zakte in een fauteuil. 'Bobo,' herhaalde hij zacht, peinzend, 'momenten van intimiteit en geborgenheid… weken voor het ongeval gebeurde… verankerd in het geheugen van een kind… het kind van Marianne.'